Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9410

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708279/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 oktober 2007, kenmerk 2007/38915, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Venray (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Venray" (hierna: het plan).


Uitspraak

200708279/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 oktober 2007, kenmerk 2007/38915, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Venray (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Venray" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2008, waar [naam een der appellanten] is verschenen. Verder is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door F.H. Aarts, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan is opgesteld ter actualisering van de planologische situatie van het centrumgebied en het vervangt diverse verouderde plannen voor dat gebied. 2.3. [appellanten] betogen dat de bestemmingsplannen "De Gouden Leeuw" en "het Oude Raadhuis" hadden moeten worden toegevoegd aan het plan vanwege de ligging van die twee gebieden in het centrum en de doelstellingen van het plan. Vergeleken met die twee plannen beperkt het onderhavige plan zich volgens hen ten onrechte tot het vastleggen van de bestaande toestand, zonder dat nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor met name woningen en appartementen worden geboden. Daardoor moet volgens hen voor iedere wijziging een kostbare en tijdrovende vrijstelling worden gevraagd. 2.3.1. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. Reeds omdat voor de genoemde aangrenzende centrumgebieden recent bestemmingsplannen zijn vastgesteld met het oog op de specifieke planologische omstandigheden in die gebieden, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder kan uit hetgeen is aangevoerd over de verschillen tussen dit plan en de plannen voor aangrenzende gebieden niet worden geconcludeerd dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging is. 2.4. [appellanten] betogen dat het plan zal leiden tot een concentratie van horeca op de pleinen, met als gevolg dat horecagelegenheden elders in de gemeente zullen verdwijnen. 2.4.1. De Afdeling stelt vast dat de concentratie van horecagelegenheden op enkele pleinen uitsluitend geldt voor categorie 2 horecabedrijven. Deze bedrijven kunnen volgens de plantoelichting aanzienlijk belastend zijn voor de omgeving. Aan de concentratie ligt ten grondslag dat op die pleinen de overlast van verkeer en bezoekers naar verwachting het minst zal zijn. De concentratie geldt alleen voor nieuwvestiging van dat type horecabedrijf. Het betoog dat de concentratie een aanzuigende werking zal hebben op andere categorieën horeca en daadoor alle horeca buiten die pleinen zal verdwijnen, is niet onderbouwd, zodat daarvan in deze procedure niet kan worden uitgegaan. 2.5. [appellanten] betogen dat de laad- en losruimte naast hun perceel [locatie 1] ten onrechte de bestemming "ET-expeditieterrein" heeft gekregen, omdat de bouwmogelijkheden van dat perceel daardoor worden beperkt. Daarbij voeren zij aan dat de bevoorrading van de verschillende aangrenzende bedrijven al geregeld is in een erfdienstbaarheid. Verder betogen zij dat niet duidelijk is welke bouwhoogte voor dit perceel is toegestaan en dat de bouwdiepte ten onrechte is beperkt tot 15 meter, aangezien de omliggende percelen wel geheel zijn bebouwd tot een diepte van meer dan 15 meter. 2.5.1. Ter zitting is onweersproken gesteld dat deze gronden ook in het vorige bestemmingsplan de bestemming "ET-expeditieterrein hadden en dat door dit plan de bouwmogelijkheden niet worden beperkt. Het betoog mist wat dit betreft feitelijke grondslag. Gezien de zitting beperkt de beroepsgrond omtrent de bouwdiepte zich tot de bouwdiepte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De bouwdiepte van 15 meter die daarvoor met het oog op de leefbaarheid in de bovenwoningen is gesteld geldt voor het hele blok tussen de Grotestraat en de Schoolstaat. Ook op dit punt leidt het plan niet tot een beperking van de bouwmogelijkheden, aangezien de bouwdiepte ook in het vorige bestemmingsplan gold. De bouwdiepte van 15 meter kan dan ook passend worden geacht. Ter zitting is namens de raad erkend dat ten onrechte geen hoogtescheidingslijnen op de plankaart zijn aangegeven, waardoor het niet duidelijk is voor welk deel tussen de voorgevelrooilijn en de dieptegrens van 15 meter de op de kaart weergegeven hoogteaanduiding "5/5" geldt. Dit klemt temeer nu ter zitting is gesteld dat indien de bestaande situatie afwijkt van de bouwhoogte op de plankaart, de feitelijke situatie geldt. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft aanleiding voor het oordeel dat het plan wat dit perceel betreft is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.6. [appellanten] betogen dat aan het achterdeel van hun perceel aan de [locatie 2] ten onrechte de bestemming "Gemengde doeleinden" is gegeven. Volgens hen is het perceel te klein om te worden gesplitst, zodat het gebruik daarvan voor horeca- of winkeldoeleinden onnodig zal worden beperkt. Zij wijzen er in dat verband nog op dat het naastgelegen perceel niet op die wijze is gesplitst. 2.6.1. Het perceel ligt tussen de Marktstraat en het Mgr. Goumansplein. Aan de kant van de Markstraat is de bestemming "Centrumdoeleinden" gehandhaafd. Aan de kant van het plein is aan het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden" toegekend. Aan die bestemming ligt ten grondslag dat vanwege het ingetogen karakter van dit kerkplein geen winkels dienen te worden gevestigd aan dit plein. Bovendien valt de Marktstraat wel binnen het kernwinkelcentrum en het Mgr. Goumansplein niet. Met de bestemming "Gemengde doeleinden" is verder beoogd frontvorming aan dat plein mogelijk te maken met het oog op een de verbetering van de uitstraling van dat plein. 2.6.2. Ter zitting is gebleken dat is beoogd de nieuwe bestemmingsgrens op het perceel samen te laten vallen met de achterzijde van het bedrijfspand Markstraat 2-2a-2b, maar dat die grens op de plankaart dóór dat pand loopt, met als gevolg dat het bestaande gebruik onbedoeld wordt beperkt. Op dit punt is het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen. Het betoog van [appellanten] dat het perceel te klein is voor twee verschillende bestemmingen is niet gemotiveerd betwist. Dit klemt temeer nu niet goed valt in te zien waarom de uiteenlopende mogelijkheden die de bestemming "Gemengde doeleinden" biedt, wezenlijk beter passen bij het gewenste karakter van het Mgr. Goemansplein dan de mogelijkheden die de bestemming "Centrumdoeleinden" biedt. Ook is niet toereikend gemotiveerd dat de door de raad gewenste frontvorming aan dat plein mogelijk is met de toegestane bouwhoogte van 3 meter. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft aanleiding voor het oordeel dat het plan ook wat dit perceel betreft is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.7. De conclusie is dat het beroep gegrond is wat betreft de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Ten aanzien van die percelen is rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan op de hierna onder 3 vermelde wijze. Voor het overige geeft het beroep geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is wat dit betreft ongegrond. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 2 oktober 2007, kenmerk 2007/38915, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan: a. het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden I," voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2] te [plaats]; b. het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden", voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] te [plaats]; III. onthoudt goedkeuring aan de onder II genoemde plandelen; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit voor zover dat is vernietigd; V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VI. gelast dat de provincie Limburg aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Stolker lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 157.