Jurisprudentie
BD9409
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705860/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705860/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad) bij besluit van 28 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Vries kern" (hierna: het plan) besloten.
Uitspraak
200705860/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Op 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad) bij besluit van 28 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Vries kern" (hierna: het plan) besloten.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college van burgemeester en wethouders), een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2008, waar [appellanten] in persoon zijn verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.G. Lindeman en drs. E.D.F. de Boer, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die deze uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is een conserverend plan voor de gehele kern. In dit plan zijn de percelen [locatie 1 en [locatie 2] waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend, planologisch van elkaar gescheiden in die zin dat aan [locatie 1] de aanduiding "woonzorgcomplex" is toegekend en aan nummer [locatie 2] de aanduiding "openbare bijzondere gebouwen". Het college heeft, voor zover thans van belang, goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" en de voormelde aanduidingen ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] verleend en onthouden aan de aanduiding "35", waarmee het bebouwingspercentage voor het perceel [locatie 1] op de plankaart is aangegeven.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college door de goedkeuring heeft miskend dat aan hun perceel [locatie 2] ten onrechte de aanduiding "openbare bijzondere gebouwen" is toegekend, nu daaronder ten onrechte niet mede worden begrepen seniorenwoningen met facultatieve zorg. Zij stellen daartoe dat woonvormen met facultatieve zorg in 1971, ten tijde van het vaststellen van het voorheen geldende plan, nog niet bestonden en betogen dat die vormen derhalve niet bewust voor hun perceel zijn uitgesloten. In de directe omgeving zijn verschillende appartementen in combinatie met zorg gerealiseerd, zodat aan hun perceel dezelfde mogelijkheid moet worden toegekend. Het onderscheid naar de al dan niet publieke functie van de bebouwing ter plaatse is voorts ruimtelijk niet van belang en doet geen recht aan de behoefte aan nieuwe woonvormen met zorg, aldus [appellanten].
2.3.1. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse van de aanduiding onderscheidenlijk bestemming "openbare bijzondere gebouwen" het realiseren van seniorenwoningen zonder intensieve vorm van zorg, gelet op de doeleindenomschrijvingen in de bij die aanduiding respectievelijk bestemming behorende planvoorschriften van dit en het voorheen geldende plan, niet mogelijk was en is.
Het college heeft in dit kader aangevoerd dat [appellanten] geen beperkingen in bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden opgelegd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Aan de bouw van particuliere woningen met of zonder zorg bestaat ter plaatse ook geen behoefte, aldus het college.
2.3.2. In het voorheen geldende plan, bestemmingsplan "Vries", is aan de gronden ter plaatse van het perceel [locatie 2] de bestemming "Openbare bijzondere gebouwen" toegekend.
Ingevolge artikel 11, van de voorschriften van dit plan, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de bouw van gebouwen, zoals kerken, scholen, verenigingsgebouwen, bejaardentehuizen eventueel met bijbehorende bejaardenwoningen, conferentieoorden, ziekenhuizen, laboratoria, kantoorgebouwen en dergelijke met de daarbij behorende bijgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, andere werken en tuinen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en sub a en m, van de voorschriften, behorend bij het plan, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen en tevens voor kerken, scholen, verenigingsgebouwen, bejaardentehuizen, eventueel met bijbehorende bejaardenwoningen, conferentieoorden, ziekenhuizen, laboratoria, kantoorgebouwen en dergelijke met de daarbij behorende dienstwoningen, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met "bijzondere openbare gebouwen".
Voorts is daar bepaald dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal.
2.3.3. Het bestemmingsplan "Vries kern" heeft een conserverend karakter en de woning die thans op het perceel [locatie 2] aanwezig is, is, gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid, als zodanig bestemd. Voorts heeft, voorafgaand aan het ontwerp voor het bestemmingsplan "Vries kern", op verzoek van [appellanten] een verruiming van de voorziene bestemming plaatsgevonden, waarbij de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van dat perceel niet langer worden ingeperkt ten opzichte van het geldende plan. Het plan biedt aldus aanzienlijke bebouwings- en gebruiksmogelijkheden. Anders dan [appellanten] kennelijk aannemen, omvat de bestemmingsomschrijving ook de mogelijkheid om andere dan openbare gebouwen tot stand te brengen en worden de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden niet ingeperkt ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime. Naast één geheel zelfstandige woning in het nieuwe plan is het binnen beide plannen mogelijk woningen tot stand te brengen, mits deze in directe relatie staan tot een bejaardentehuis. Gegeven voorts de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen, geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen goedkeuren dat de bestemming van het perceel niet verder werd verruimd door, naast de bestaande woning van [appellanten], ook de oprichting van woningen mogelijk te maken die niet bij een instelling die intensieve zorg biedt behoren.
Het betoog faalt.
2.4. [appellanten] voeren verder aan dat het college, door goedkeuring te onthouden aan het bebouwingspercentage van 35 op het perceel [locatie 1], waarop het woonzorgcentrum Kornoeljehof is gevestigd, heeft miskend dat een maximaal bebouwingspercentage van 50 geldt en de extra te bebouwen oppervlakte op het perceel [locatie 1] de woonomgeving negatief zal beïnvloeden, terwijl een alternatief bestaat, nu de Kornoeljehof ook op hun perceel zou kunnen uitbreiden.
2.4.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, sub a, aanhef en onder 8, van de planvoorschriften geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen dat van een bouwperceel niet meer dan 50% mag worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage, indien dat meer is. Indien op de plankaart een bebouwingspercentage is aangegeven, mag niet meer dan dit percentage van een bouwperceel worden bebouwd.
2.4.2. Het college heeft om formele redenen goedkeuring aan het bebouwingspercentage onthouden, omdat de raad in het vaststellingsbesluit heeft vermeld dat het bebouwingspercentage voor het perceel [locatie 1] dient te worden verwijderd, maar dit niet op de plankaart heeft gedaan. Bovendien acht het college een bebouwingspercentage van 50 uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acceptabel.
2.4.3. Het college heeft wegens het verschil tussen de tekst van het raadsbesluit van 28 november 2006, dat strekte tot verwijdering van het bebouwingspercentage van de plankaart, en de bij dat besluit behorende gewaarmerkte plankaart, waarop een bebouwingspercentage van 35 is vermeld, goedkeuring op dit punt aan het plan onthouden. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving ten gevolge van dit besluit zo ernstig zal worden aangetast, dat het college dat in verband daarmee in redelijkheid niet heeft kunnen doen. Voorts geeft het aangevoerde evenmin grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid ter plaatse geen hoger bebouwingspercentage dan 35 aanvaardbaar heeft kunnen achten, nu uit de stukken naar voren komt dat reeds 40% van het perceel is bebouwd.
2.5. [appellanten] voeren ten slotte aan dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet in overeenstemming is met het advies van de Commissie voor Gemeentelijke Bestemmingsregelingen (hierna: de commissie). In dit verband betogen zij dat het college weliswaar niet verplicht was om dat advies te volgen, maar ten onrechte niet heeft gemotiveerd, waarom het ervan is afgeweken.
2.5.1. De commissie heeft geadviseerd dat, vanwege het feit dat het vaststellingsbesluit en de plankaart niet overeenstemmen en de samenhang tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2], goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van die percelen dient te worden onthouden. In dit verband heeft de commissie vermeld dat onvoldoende is toegelicht, waarom verschillende aanduidingen op beide percelen zijn gelegd en een bredere afweging voor het totale bebouwingsvlak gewenst is.
2.6. Uit hetgeen hiervoor onder 2.4.3. is overwogen, volgt dat het college toereikend heeft gemotiveerd, waarom goedkeuring aan het bebouwingspercentage van 35 op het perceel [locatie 1] is onthouden en aanleiding bestond voor een afwijkend bebouwingspercentage voor dat perceel ten opzichte van het perceel [locatie 2]. Hieruit volgt dat het aangevoerde geen grond oplevert voor het oordeel dat het college het bestreden besluit, voor zover daarmee is afgeweken van het advies van de commissie, niet toereikend heeft gemotiveerd.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Nolles
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
45-559.