Jurisprudentie
BD9408
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800798/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800798/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 november 2006, gewijzigd bij besluit van 18 januari 2007, heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag, ingediend door [appellant] als advocaat namens [cliënt], om een toevoeging in verband met het voeren van een kort geding bij de rechtbank afgewezen.
Uitspraak
200800798/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1762 van de rechtbank Leeuwarden van 18 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006, gewijzigd bij besluit van 18 januari 2007, heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag, ingediend door [appellant] als advocaat namens [cliënt], om een toevoeging in verband met het voeren van een kort geding bij de rechtbank afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de raad de aanvraag, ingediend door [appellant] als advocaat namens [cliënt], om een toevoeging in verband met het voeren van een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de raad de door [appellant] namens [cliënt] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren gegrond verklaard en aan [cliënt] toevoegingen in verband met voornoemde procedures verleend. In dit besluit heeft de raad niet beslist op de bezwaren die [appellant] voor zichzelf heeft gemaakt tegen de besluiten van 30 november 2006 en 30 januari 2007.
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 19 december 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 6 juni 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit, voor zover daarin niet is beslist op de bezwaren van [appellant], vernietigd en de bezwaren van [appellant] tegen de besluiten van 30 november 2006 en 30 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) beslist de raad op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij als advocaat bij de aanvragen om een toevoeging als bedoeld in artikel 24 van de Wrb belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is. Hij voert daartoe aan dat hij als advocaat bij de aanvragen om een toevoeging aanvrager van een subsidie in de zin van titel 4.2 van de Awb is en daarmee automatisch belanghebbende. Voorts wijst [appellant] erop dat hij als advocaat zowel civiel- als tuchtrechtelijk dient in te staan voor de betaling van de griffierechten en van de vergoedingen of honoraria van derden die hij bij de behandeling van de zaak heeft moeten inschakelen, welke bedragen lager zijn indien een toevoeging wordt verleend.
2.3. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2006 in zaak nr. 200602619/1), betreft het belang, waarvoor een toevoeging wordt verleend, in beginsel slechts degene aan wie rechtshulp wordt toegevoegd, en niet het belang van de rechtshulpverlener. De rechtshulpverlener heeft hooguit een daarvan afgeleid, indirect belang, behoudens gevallen waarin sprake is van tegengestelde belangen van de rechtzoekende en de rechtshulpverlener.
Anders dan [appellant] betoogt, kan de positie van de advocaat bij de verlening van een toevoeging als bedoeld in artikel 24 van de Wrb niet worden vergeleken met de positie van een aanvrager van een subsidie in de zin van titel 4.2 van de Awb, aangezien een toevoeging niet ten behoeve van de rechtshulpverlener wordt verleend, maar ten behoeve van de rechtzoekende. Dat op basis van een toevoeging ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb aan de rechtshulpverlener een subsidie, genoemd vergoeding, wordt verstrekt, maakt niet dat op grond hiervan de rechtshulpverlener als belanghebbende bij een besluit tot toevoeging van rechtsbijstand moet worden aangemerkt. Voorts maakt het enkele feit dat [appellant] als advocaat moet instaan voor het betalen van de griffierechten en van de vergoedingen of honoraria van ingeschakelde derden, hem evenmin belanghebbende, aangezien dit belang niet rechtstreeks voortvloeit uit het al dan niet verlenen van een toevoeging aan zijn cliënt, maar uit de contractuele relatie die hij met hem heeft.
Nu zowel [cliënt] als [appellant] met de onderhavige aanvragen de verlening van rechtsbijstand door de raad heeft beoogd en op basis daarvan de vergoeding van de kosten ervan, is van tegengestelde belangen geen sprake en kan [appellant] derhalve niet als belanghebbende worden aangemerkt, gelijk de rechtbank heeft overwogen. Zij heeft de bezwaren van [appellant] tegen de besluiten van de raad van 30 november 2006 en 30 januari 2007 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover bestreden, dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover bestreden.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
280-582.