Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9404

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800127/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 december 2005 heeft de korpschef van de regiopolitie IJsselland (hierna: de korpschef) geweigerd aan [appellant] een nieuw verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verlenen.


Uitspraak

200800127/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/589 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 november 2007 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 december 2005 heeft de korpschef van de regiopolitie IJsselland (hierna: de korpschef) geweigerd aan [appellant] een nieuw verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verlenen. Bij besluit van 23 februari 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 29 november 2007, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. van Opstal, ambtenaar in dienst van het ministerie, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) worden de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan, geweigerd indien: a. […]; b. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd; c. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of d. […]. Ingevolge artikel 38, tweede lid, voor zover thans van belang, volgen de korpschefs bij de uitvoering van de Wwm de aanwijzingen van de minister. 2.2. Het bijzondere deel "B" van de Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de CWM 2005) vormt een geheel van aanwijzingen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wwm. Volgens paragraaf 1.1 van dit deel zijn "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in paragraaf 1.2 wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees voor misbruik-criterium" kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om de reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd. Volgens paragraaf 1.2 kan vrees voor misbruik blijken uit veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken en andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Volgens deze paragraaf, ad a, voor zover thans van belang, mag de aanvrager of houder van een in de Wwm genoemde vergunning op het moment van de aanvraag en tijdens het houderschap niet binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden. Voorts wordt volgens deze paragraaf, voor zover thans van belang, een uitspraak waar hoger beroep dan wel cassatie tegen is ingesteld, gelijkgesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak. Volgens dezelfde paragraaf, voor zover thans van belang, is er ruimte om van vorengenoemde leidraad af te wijken. De korpschef kan, indien het gaat om een (toekomstig) vergunninghouder een kortere periode hanteren als de aard of de ernst van de verweten gedragingen, de kans op recidive, de recente persoonlijke ontwikkelingen van de betrokkene, de pleegdatum of eventuele disculperende omstandigheden dat toelaten. Zo hoeft bijvoorbeeld een incidentele veroordeling wegens rijden onder invloed, of een lichte onregelmatigheid met betrekking tot de naleving van de aan een vergunning verbonden voorschriften en beperkingen, niet zonder meer te leiden tot intrekking of weigering van een vergunning maar kan dit, afhankelijk van de omstandigheden, worden afgedaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Bij gebleken illegaal wapenbezit, ongeoorloofd wapengebruik, ernstige geweldsdelicten, drugsdelicten of een lange reeks van strafbare feiten is er alle reden zware maatstaven aan te leggen ten aanzien van de periode waarover de aanvrager zal moeten aantonen zich aan de wettelijke normen te kunnen houden. Afwijking (naar beneden) van vorengenoemde leidraad zal in die gevallen zwaar moeten worden gemotiveerd. Volgens deze paragraaf, ad b, voor zover thans van belang, kan de vrees voor misbruik eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid. Een dergelijk geval doet zich voor wanneer de zaak zo recent is dat van een beslissing door de rechter of de officier van justitie nog geen sprake is of kan zijn geweest. 2.3. De korpschef heeft zijn besluit van 29 december 2005 doen steunen op de tegen [appellant] gedane aangifte wegens bedreiging met een vuurwapen op 10 oktober 2005 en op de ter zake tegenover de politie afgelegde verklaringen van [appellant], de aangever en verschillende getuigen. In zijn besluit van 23 februari 2007 heeft de minister overwogen dat [appellant] naar aanleiding van de na de aangifte ingestelde strafvervolging is veroordeeld wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, als strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of er aanleiding bestond om af te wijken van de leidraad dat van vrees voor misbruik sprake is indien de betrokkene binnen de laatste acht jaren is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden. Daarbij zou de minister geen acht hebben geslagen op hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de aard en de ernst van de hem verweten gedraging, de kans op recidive en disculperende omstandigheden. [appellant] wijst er in dat verband op dat de hem verweten gedraging een reactie vormde op gevaarlijk verkeersgedrag van een andere weggebruiker en dat hij, toen een voor hem bedreigende situatie ontstond, ter verdediging een ijzeren voorwerp, niet zijnde een wapen in de zin van de Wwm, ter hand heeft genomen en zich niet heeft bediend van de vuurwapens die op dat moment in zijn auto lagen. 2.4.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 30 maart 2001 in zaak nr. 200002364/1 (aangehecht), waarbij het de intrekking van een verleende jachtakte betrof, kan een gegronde reden om te vrezen voor misbruik van de bevoegdheid vuurwapens voorhanden te hebben, ook worden gevormd door strafbare feiten die geen gebruik van een vuurwapen behelzen. De aard en ernst van dergelijke strafbare gedragingen kunnen op zichzelf vrees voor misbruik doen ontstaan. Een tegen de persoonlijke vrijheid gericht geweldsmisdrijf, zoals dat waarvoor [appellant] is veroordeeld, is van een zodanige aard en ernst en behoort dan ook tot de categorieën strafbare feiten die in de CWM 2005 uitdrukkelijk zijn genoemd als feiten die aanleiding geven voor vrees van misbruik. Anders dan [appellant] betoogt, is de minister in het besluit van 23 februari 2007 ingegaan op zijn stelling dat van bedreiging met een vuurwapen geen sprake zou zijn. Nu [appellant] in administratief beroep geen andere bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht niet overwogen dat de minister in zijn besluit nader diende te motiveren waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de in paragraaf 2.2 van het bijzondere deel "B" van de CWM 2005 neergelegde afwijkingsmogelijkheid. Mede gelet op de ernst van voornoemd geweldsdelict, de omstandigheid dat dit delict recent is gepleegd, alsmede het feit dat [appellant] hiervoor inmiddels onherroepelijk is veroordeeld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de overige omstandigheden die [appellant] in beroep heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden vormen die de minister zouden nopen om van de in de CWM 2005 neergelegde leidraad af te wijken. Gezien het vorenstaande, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister de verlening van een nieuw verlof aan [appellant] terecht heeft geweigerd. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Wortmann w.g. Neuwahl lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 280-582.