Jurisprudentie
BD9403
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708090/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708090/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 juli 2005 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Veluwe (hierna: het college) voor zover thans van belang, een door [appellant] gevraagde ontheffing geweigerd voor het op het [landgoed] aanleggen van beplantingen binnen vijf meter vanuit de insteek van de Volenbeek en het maken van een grondwal binnen vijf meter vanuit de insteek van deze beek, en heeft het college voor het graven van een gracht op het landgoed, onder de daarbij gevoegde voorschriften, ontheffing verleend.
Uitspraak
200708090/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/458 van de rechtbank Zutphen van 18 oktober 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Veluwe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2005 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Veluwe (hierna: het college) voor zover thans van belang, een door [appellant] gevraagde ontheffing geweigerd voor het op het [landgoed] aanleggen van beplantingen binnen vijf meter vanuit de insteek van de Volenbeek en het maken van een grondwal binnen vijf meter vanuit de insteek van deze beek, en heeft het college voor het graven van een gracht op het landgoed, onder de daarbij gevoegde voorschriften, ontheffing verleend.
Bij besluit van 14 december 2005 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door W.E. van de Brake en J.P.J. Bloemenkamp, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Keur oppervlaktewateren van het Waterschap Veluwe (hierna: de Keur) zijn A-wateren: water van overwegend belang voor de waterkwantiteit in het beheersgebied van het waterschap; en/of water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend, met uitzondering van solitaire wateren die zijn aangemerkt als vennen, poelen en kolken; en/of wateren waaraan bijzondere waarden zijn toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het verboden:
(…)
b. de richting, de vorm, de afmeting en de constructie van wateren te veranderen;
c. wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen;
(…)
h. in of nabij wateren te graven, werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen, opgaande beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en te rooien en voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, geldt artikel 9, eerste lid, onder h, uitsluitend voor A-wateren, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van vijf meter gemeten vanuit de insteek, tenzij in de legger anders is bepaald.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, voor zover thans van belang, kan het bestuur van de in de keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan de ontheffing beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren.
2.2. Het college heeft voor de toepassing van zijn ontheffingsbevoegdheden krachtens de Keur beleidsregels vastgesteld, de zogenoemde beleidsregels A-wateren (hierna: de beleidsregels).
Een uitgangspunt van de beleidsregels, zoals die golden ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar op 14 december 2005, is dat het waterschap A-wateren goed moet kunnen onderhouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Volgens punt 2.3.3 van de beleidsregels mag het hebben van beplanting niet leiden tot een wijziging van het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid, tenzij vanuit de functie van het desbetreffende water beplanting wenselijk is.
2.3. [appellant] heeft op 26 juli 2004 een aanvraag ingediend voor het verleggen van de Volenbeek, een A-water als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder l, van de Keur, zodat deze, door aan te leggen grachten, over het door hem nieuw te vormen [landgoed] zal stromen. Nadat in gesprekken tussen het waterschap en [appellant] was voorgesteld om de huidige loop van de beek te handhaven, is voordat het college op de aanvraag heeft besloten, de aanvraag gewijzigd in die zin dat ontheffing is gevraagd voor het aanleggen van een grondwal tegen de insteek van de beek, het aanleggen van beplantingen binnen de keurzone en het graven van een gracht. Het college heeft bij het besluit van 14 december 2005 zijn weigering om een ontheffing te verlenen voor het maken van de grondwal en voor het aanleggen van beplantingen, gehandhaafd, omdat de door [appellant] gewenste grondwal en de beplanting een belemmering vormen voor het onderhoud van de watergang welke zal leiden tot wijziging in het onderhoudsbeleid en een verhoging van de onderhoudskosten. Voor het graven van de gracht is ontheffing verleend onder de daarbij gevoegde voorschriften, waaronder het voorschrift dat twee duikers geplaatst moeten worden om de onderhoudsroute te waarborgen.
2.4. Voor zover [appellant] betoogt dat het waterschap Veluwe niet optreedt tegen grondeigenaren die grond in de Volenbeek storten, ziet dat op de handhaving van de Keur en kan dat in deze procedure niet aan de orde komen, omdat in dit geding slechts het besluit van 14 december 2005 aan de orde is.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan het overschrijden van de beslistermijn op de aanvraag, faalt.
In de periode van ongeveer een jaar tussen de aanvraag en het daarop genomen besluit is regelmatig contact geweest tussen [appellant] en het college om afspraken te maken over de waterhuishoudkundige inrichting van het landgoed en welke werkzaamheden het waterschap in dat verband zou kunnen uitvoeren. Het college kon, zolang nog niet duidelijk was welke werkzaamheden het waterschap zou verrichten, geen besluit nemen op de aanvraag, omdat voor werkzaamheden die het waterschap uitvoert geen ontheffing nodig is. Hoewel [appellant] ter zitting heeft verklaard wel bij het college te hebben aangedrongen op het nemen van een besluit, is niet komen vast te staan dat hij formeel bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van het besluit. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant] door de termijnoverschrijding niet is benadeeld.
2.6. [appellant] voert eveneens tevergeefs aan dat de rechtbank heeft miskend dat de adviescommissie niet onpartijdig is geweest omdat de commissie bestaat uit leden die werkzaam waren bij of een relatie hadden met een waterschap en de vergadering werd gehouden in het gebouw van het onderhavige waterschap. Op grond van deze omstandigheden heeft [appellant] geenszins aannemelijk gemaakt dat de commissie niet onpartijdig is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld.
Voor zover [appellant] betoogt dat de adviescommissie ten onrechte het verweerschrift in behandeling heeft genomen terwijl dat te laat, namelijk niet tien dagen voor de hoorzitting, is ingediend, slaagt dit niet. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat [appellant] kennis heeft kunnen nemen van het verweerschrift, zodat hij door een late indiening van het verweer dat ook mondeling ter hoorzitting kon worden gehouden niet is benadeeld.
2.7. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn betoog herhaalt terzake van het onderhoudspad en de onderhoudsspecie-ontvangstplicht heeft de rechtbank terecht gewezen op de in artikel 7 van de Keur geregelde ontvangstplicht. Hetgeen [appellant] in dit verband verder heeft aangevoerd is een kwestie van uitvoering en kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.8. Hetgeen [appellant] aanvoert ten aanzien van de voorwaarde met betrekking tot het plaatsen van twee duikers, komt neer op een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank reeds heeft aangevoerd. Er is geen grond daaromtrent anders te oordelen, dan de rechtbank heeft gedaan.
2.9. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing te verlenen voor het aanbrengen van de grondwal in het landschap en het aanbrengen van beplanting, omdat in vergelijkbare gevallen dergelijke ontheffingen wel zijn verleend.
2.9.1. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] slechts heeft gesteld dat in vergelijkbare gevallen ontheffingen zijn verleend, maar dat hij dit niet zodanig heeft gemotiveerd dat duidelijk is op welke locatie deze gevallen aan de orde zijn en welke watergangen dit betreft. Ook in hoger beroep heeft hij dit niet gedaan. Het betoog faalt.
2.10. [appellant] betoogt ten laatste dat de rechtbank heeft miskend dat het college de ontheffing niet heeft mogen weigeren op grond van de motivering dat wijziging van de onderhoudsmethode onwenselijk is, omdat het deel van de onderhoudsroute waarlangs de beplanting zou komen en waar de grondwal ligt, niet doorgaand is en op naastgelegen delen van de onderhoudsroute ook handmatig onderhoud wordt gepleegd.
2.10.1. Dit betoog faalt eveneens.
Het college heeft aan zijn weigering in bezwaar ten grondslag gelegd dat het aanbrengen van de grondwal en de beplanting noodzaken tot een wijziging van de onderhoudsmethode, omdat de onderhoudsroute zich bevindt aan de zijde van de Volenbeek waarvoor de ontheffingen zijn aangevraagd. De beplanting en de grondwal belemmeren de doorgang van de grote onderhoudsmachine, zodat het waterschap op een andere wijze het onderhoud dient te verrichten. Dit leidt volgens het college tot een kostenverhoging.
Ook al zou de onderhoudsroute, zoals [appellant] stelt, niet doorlopend zijn, dan nog belemmeren de beplanting en de grondwal de bestaande wijze van onderhoud. Een andere wijze van onderhoud dan met groot materieel brengt in ieder geval hogere kosten mee. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college, met inachtneming van de beleidsregels, in redelijkheid de gevraagde ontheffing heeft kunnen weigeren.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
18-554.