Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9401

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707941/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lopik (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van een woning op het perceel Dorp gelegen tussen nrs. […] en […] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200707941/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4290 van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Lopik. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lopik (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van een woning op het perceel Dorp gelegen tussen nrs. […] en […] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 25 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 oktober 2007, verzonden op 3 oktober 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nog een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Kats, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan betreft het bouwen van een woning op het perceel. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Benschop" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)". Ingevolge artikel 20, lid B I, aanhef en onder a, sub 1, van de planvoorschriften mogen op de gronden met deze bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingsvlak uitsluitend één vrijstaande woning als hoofdgebouw mag worden gebouwd. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de woning als voorzien in het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat binnen het bestemmingsvlak, als weergegeven op de van het bestemmingplan deel uitmakende plankaart (hierna: de plankaart), waar de woning is gesitueerd, nog geen vrijstaande woning als bedoeld in artikel 20, lid B I, aanhef en onder a, sub 1, van de planvoorschriften is gebouwd. 2.4. Dit betoog faalt. Blijkens een door het college overgelegde kadastrale tekening ligt het perceel en een deel van het perceel Dorp 75a, sectie E, nr. 448 (hierna: perceel nr. 448) in één op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak. Op perceel nr. 448 staat een woonwagen. Op de plankaart is de woonwagen deels binnen het bestemmingsvlak ingetekend. Niet is aannemelijk geworden dat de woonwagen nadien aldus is verplaatst dat deze buiten het bestemmingsvlak is komen te staan. Geen aanleiding bestaat om de woonwagen, die gebruikt wordt als woonverblijf, niet als woning aan te merken. Weliswaar ligt een deel van de woonwagen niet in het bestemmingsvlak, maar daarin ligt geen grond om de woonwagen, voor zover die wel in het bestemmingsvlak ligt, niet als hoofdgebouw te beschouwen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat binnen het bestemmingsvlak reeds een als hoofdgebouw aan te merken woning aanwezig is en dat de woning als voorzien in het bouwplan ziet op het bouwen van een tweede woning in het bestemmingsvlak, hetgeen in strijd is met artikel 20, lid B I, aanhef en onder a, sub 1, van de planvoorschriften. 2.5. In hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Oudenaller lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 179-543.