
Jurisprudentie
BD9399
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708425/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708425/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brand Bierbrouwerij B.V. (hierna: Brand Bierbrouwerij B.V.) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een brouwerij aan de Brouwerijstraat 2-10 en 18 te Wijlre.
Uitspraak
200708425/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brand Bierbrouwerij B.V. (hierna: Brand Bierbrouwerij B.V.) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een brouwerij aan de Brouwerijstraat 2-10 en 18 te Wijlre.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1], [appellante sub 2], Brand Bierbrouwerij B.V. en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans en ing. M.G.H.J. van der Venne, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is Brand Bierbrouwerij B.V., vertegenwoordigd door mr. H.H.F. Jansen, F.A.M. van Hoof en drs. O.A.M. Beckers, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
[appellante sub 2] heeft de grond inzake aan haar ten onrechte geen mededeling is gedaan van het ontwerp van het besluit niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [appellante sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van [appellante sub 2] in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. [appellante sub 2] betoogt dat zij ten onrechte vier in plaats van zes weken de tijd heeft gehad om bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit in te dienen. Hiertoe voert zij aan dat in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
Artikel 6:7 van de Awb is op de voorbereiding van het bestreden besluit niet van toepassing. Zoals uit rechtsoverweging 2.1 volgt diende het bestreden besluit te worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.5 van de Awb (oud). Ingevolge het hierin opgenomen artikel 3:24, eerste lid, van de Awb (oud) kan een ieder binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, daartegen bij het bestuursorgaan schriftelijk bedenkingen indienen. Het college is terecht van deze termijn uitgegaan.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten sub 1] betogen dat het college ten onrechte heeft nagelaten hen naar aanleiding van de door hen ingediende zienswijzen te horen.
2.4.1. Ingevolge artikel 3:25 van de Awb (oud), voor zover hier van belang, bestaat gedurende de in artikel 3:24, eerste lid, van de Awb (oud) bedoelde termijn om zienswijzen in te dienen, desgevraagd voor een ieder de gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit en tot het mondeling inbrengen van bedenkingen daartegen. Niet gebleken is dat [appellanten sub 1] hebben verzocht om een gedachtenwisseling dan wel om mondeling bedenkingen in te brengen. De Awb (oud) kent geen verplichting voor het college om naar aanleiding van de schriftelijk ingebrachte bedenkingen de indiener ervan te horen.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.6. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het laten plaatsvinden van fles- en fusttransporten in de avond- en nachtperiode.
2.7. [appellante sub 2] betoogt dat Brand Bierbrouwerij B.V. onaanvaardbare geluidoverlast veroorzaakt en niet in staat is de aan de verleende vergunning verbonden geluidvoorschriften na te leven. Hiertoe is volgens haar van belang dat de afstand tussen de inrichting en de woningen van omwonenden te klein is en dat de verleende vergunning toestaat dat ook in de avond en nachtelijke uren biertransporten plaatsvinden, hetgeen volgens haar niet noodzakelijk is. Volgens [appellante sub 2] is het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van Cauber Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. van 15 juni 2005 (hierna: het akoestisch rapport) niet deugdelijk. Verder voert zij aan overlast te ondervinden van de verkeersbewegingen van en naar de inrichting.
2.7.1. Het college heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. Ter voorkoming, dan wel voldoende beperking, van geluidhinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting heeft het college geluidgrenswaarden aan de vergunning verbonden. Uit het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van 15 juni 2005, dat het college tot uitgangspunt heeft genomen, volgt dat aan deze gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
[appellante sub 2] heeft het akoestisch rapport niet gemotiveerd bestreden. Hetgeen zij aanvoert geeft daarom geen grond voor het oordeel dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. [appellante sub 2] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college, dat wordt voldaan aan de door het college tot uitgangspunt genomen voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) zoals opgenomen in de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onjuist is. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare geluidhinder van het verkeer van en naar de inrichting niet behoeft te worden gevreesd.
De beroepsgronden falen.
2.8. Het betoog van [appellanten sub 1], dat de verleende vergunning had moeten worden gepresenteerd in het dorpshuis, hele families uit de Dorpsstraat zijn vertrokken nadat zij problemen hebben ondervonden van Bierbrouwerij Brand B.V. en niet duidelijk is of iedere werknemer van de fabriek op de hoogte is van de veiligheidsvoorschriften en het noodplan, is niet gericht tegen het bestreden besluit. Hetzelfde geldt voor het betoog van [appellanten sub 1], dat zij in de toekomst nog meer geluidoverlast zullen ondervinden vanwege wegverkeer van en naar de inrichting als gevolg van een geplande verkeerswijziging, uit informatie van de provincie blijkt dat de inrichting binnen twintig jaar gesloopt dient te zijn en de bedrijfsvoering van de inrichting daarom in de toekomst niet meer mogelijk zal zijn, en binnen de inrichting illegale werkzaamheden worden verricht.
De beroepsgronden kunnen reeds om die reden niet slagen.
2.9. [appellante sub 2], [appellanten sub 1] hebben voor het overige verwezen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In het bestreden besluit is het college ingegaan op deze bedenkingen. [appellante sub 2], [appellanten sub 1] hebben in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het beroep van [appellante sub 2], [appellanten sub 1] is in zoverre ongegrond.
2.10. Het beroep van [appellante sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk voor zover daarin is betoogd dat aan haar ten onrechte geen mededeling is gedaan van het ontwerp van het besluit;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 2] voor het overige ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
373-491.