Jurisprudentie
BD9396
Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804689/1 en 200804689/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804689/1 en 200804689/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de eerste verdieping van en het bouwen van een tweede verdieping op een woning aan de [locatie] te Vlaardingen.
Uitspraak
200804689/1 en 200804689/2.
Datum uitspraak: 29 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/1486 en 08/1518 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de eerste verdieping van en het bouwen van een tweede verdieping op een woning aan de [locatie] te Vlaardingen.
Bij besluit van 21 februari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2008, verzonden op 14 mei 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Hartwig en R. Klarenbeek, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [opdrachtgever] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de uitbreiding van de eerste verdieping in strijd is met artikel 5, lid B, onder 1, sub b.2 van de planvoorschriften, waaruit volgt dat hoofdgebouwen zullen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven aanduiding "situering hoofdgebouwen". Hij voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte voorrang heeft gegeven aan artikel 5, lid B, onder 1, sub b.4a.4a, van de planvoorschriften, dat in dit geval een uitbouw van 2,8 meter mogelijk maakt. [appellant] betoogt dat blijkens de plankaart slechts een uitbreiding met een diepte van 2 meter is toegestaan.
2.2.1. Ingevolge artikel 5, lid A, onder I, sub a, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Babberspolder-West" is het onderhavige perceel bestemd voor blokken van aaneengesloten woningen.
Ingevolge artikel 5, lid B, onder 1, sub b.2 van de planvoorschriften zullen hoofdgebouwen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven aanduiding "situering hoofdgebouwen".
Ingevolge artikel 5, lid B, onder 1, sub b.4a.4a, van de planvoorschriften mag bij elke woning een uitbouw aan de achtergevel worden gebouwd met een diepte van ten hoogste 40% van de achtergevelbreedte van de smalste woning op het direct aansluitende naastgelegen erf tot een maximum van 3 meter.
2.2.2. Niet in geschil is dat de voorziene uitbreiding van de eerste verdieping een diepte van 2,50 meter heeft en dat deze voldoet aan artikel 5, lid B, onder 1, sub b.4a.4a, van de planvoorschriften. Meting op de plankaart ter zitting heeft thans uitgewezen dat de aanduiding "situering hoofdgebouwen" op het perceel een maximale uitbreidingsdiepte van 2,50 meter mogelijk maakt. Gelet hierop voldoet de voorziene uitbreiding van de eerste verdieping tevens aan artikel 5, lid B, onder 1, sub b.2 van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart. Nu de voorziene uitbreiding aldus aan de planvoorschriften voldoet, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de uitbreiding van de eerste verdieping in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop behoeft de door de voorzieningenrechter toegepaste voorrangsregel geen bespreking.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de deugdelijkheid van de verrichte bezonningsonderzoeken niet vaststaat, zodat het college deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Voor zover toch van deze onderzoeken zou moeten worden uitgegaan, betoogt [appellant] dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat slechts sprake is van een beperkt effect van het bouwplan op de zon- en lichtinval op zijn perceel.
2.3.1. Vaststaat dat de totale hoogte van de woning als gevolg van het bouwplan op 9,20 meter komt. Dit is 20 cm hoger dan het bestemmingsplan toelaat. In opdracht van het college heeft vergunninghoudster onderzoek laten doen naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning op het perceel van [appellant], onder meer ten opzichte van de situatie waarin conform het bestemmingsplan wordt gebouwd. De conclusie van dit onderzoek is dat ook in die laatste situatie, dat wil zeggen in geval tot een hoogte van 9 meter zou worden gebouwd, sprake is van een enigszins verminderde bezonning en wel in een mate die nauwelijks minder is dan de verminderde bezonning bij een bouwhoogte van 9,20 m. [appellant] heeft niet, bijvoorbeeld door het overleggen van een tegenonderzoek, aannemelijk gemaakt dat de bezonningsonderzoeken zodanige gebreken vertonen dat het college zich daarop bij het nemen van zijn besluit niet heeft mogen baseren. Voor het oordeel dat uitvoering van het bouwplan leidt tot een onevenredige verslechtering van de lichtinval in de woning en de tuin van [appellant], ten opzichte van hetgeen maximaal volgens het bestemmingsplan mogelijk is, heeft de voorzieningenrechter, gelet op het vorenstaande, terecht geen grond gevonden.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college, alvorens vrijstelling te verlenen, onvoldoende heeft onderzocht of de voorziene heiwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit schade aan zijn woning zal veroorzaken.
2.4.1. Voor het oordeel dat het college eerst een dergelijk onderzoek diende te doen alvorens vrijstelling mocht worden verleend, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college in het bouwplan, mede gelet op de keuze voor een trillingsarme heimethode, geen aanleiding heeft hoeven zien voor de conclusie dat dit niet zonder schade aan het belendende pand zou kunnen worden uitgevoerd.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008
392.