Jurisprudentie
BD9393
Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803799/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803799/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 april 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200803799/2.
Datum uitspraak: 29 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 april 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.H. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, en ing. E. Lodder, werkzaam bij de provincie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] vreest dat de vergunde intensivering van de composteeractiviteiten in de inrichting zal leiden tot onacceptabele geurhinder voor omwonenden. Hij wijst er in dit verband op dat zowel in de gemeente Haarlemmermeer als in de gemeente Heemstede woningen van derden op korte afstand van de inrichting zijn gelegen. Volgens [verzoeker] dient onderzocht te worden welke aanvullende maatregelen moeten worden getroffen om geurhinder te beperken. Verder stelt [verzoeker] dat het college ten onrechte heeft nagelaten voorschriften aan de vergunning te verbinden die rekening houden met weersomstandigheden als mist en windstil weer.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het voor de beoordeling van het aspect geurhinder als gevolg van composteren de bijzondere regeling G2 (hierna: de bijzondere regeling) van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (hierna: de NeR) als uitgangspunt heeft gehanteerd. Omdat in de inrichting wordt gecomposteerd conform methode C als bedoeld in de bijzondere regeling, mag volgens het college minder dan 5.000 ton materiaal per jaar worden gecomposteerd. Het college stelt rekening te hebben gehouden met weersomstandigheden, doordat het in voorschrift 5.3.1 heeft bepaald dat het openen van de composthoop niet is toegestaan bij windrichtingen tussen noordoost en zuid.
2.2.2. In de aanvraag is vermeld dat in de inrichting wordt gecomposteerd conform methode C als bedoeld in de bijzondere regeling van de NeR. In de bijzondere regeling is vermeld dat deze methode van composteren alleen is toegestaan voor kleinschalige toepassingen, te weten voor die gevallen waarin minder dan 5.000 ton materiaal per jaar zal worden gecomposteerd. Bij brief van 31 maart 2008 heeft [vergunninghoudster] de aanvraag om vergunning aangevuld met de mededeling dat de hoeveelheid te composteren materiaal niet boven het genoemde tonnage zal uitkomen. De in de bijzondere regeling aanbevolen maatregelen met betrekking tot de procesvoering zijn, met uitzondering van de in dit geval niet ter zake doende aanbeveling dat geen huishoudelijk afval mag worden verwerkt, opgenomen in de aan de vergunning verbonden voorschriften 3.5.1 tot en met 3.5.8. Gezien het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning toereikende bescherming biedt tegen geurhinder als gevolg van de composteeractiviteiten. Daarbij is de voorzitter van oordeel dat het college de invloed van weersomstandigheden op de verspreiding van geur voldoende bij de besluitvorming heeft betrokken door aan de vergunning voorschrift 5.3.1 te verbinden. Dit voorschrift voorkomt immers, gezien de daarin opgenomen windrichtingen, dat de geur, die bij methode C met name wordt geëmitteerd bij het openen van de composthoop, zich verspreidt in de richting van de door [verzoeker] bedoelde omwonenden van de inrichting.
2.3. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008
288.