Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9392

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802105/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [vergunninghoudster] wegens, voor zover hier van belang, het in strijd met de vergunning in de nachtperiode laten plaatsvinden van vervoersbewegingen van vracht- of personenwagens van of naar de inrichting aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200802105/2. Datum uitspraak: 29 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Weert, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [vergunninghoudster] wegens, voor zover hier van belang, het in strijd met de vergunning in de nachtperiode laten plaatsvinden van vervoersbewegingen van vracht- of personenwagens van of naar de inrichting aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 6 februari 2008 heeft het college het door [vergunninghoudster] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 28 november 2006 herroepen. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2008. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door ing. M.Th.M. Zusterzeel is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het college heeft het besluit van 28 november 2006 herroepen, omdat er volgens het college concreet zicht op legalisatie bestaat. Zij merkt in het besluit van 6 februari 2008 in dit verband op dat [vergunninghoudster] een ontvankelijke aanvraag om vergunning heeft ingediend en dat uit het akoestisch rapport, dat deel uitmaakt van deze aanvraag, blijkt dat de gevraagde vervoersbewegingen, waaronder vervoersbewegingen in de nachtperiode, uit akoestisch oogpunt vergunbaar zijn. 2.3. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat nu er nog geen positief ontwerp-besluit ter inzage is gelegd, niet kan worden volgehouden dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder stelt hij ernstige twijfels te hebben bij de vergunbaarheid van nachtelijke verkeersbewegingen, gelet op de ligging van de inrichting in een akoestisch gezien rustig gebied en de overlast die hij van deze vervoersbewegingen ondervindt. 2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voor het afzien van handhaving niet vereist is dat reeds een positief ontwerp-besluit ter inzage is gelegd. Dat de vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode door [verzoeker] als overlast ervaren worden, doet volgens het college niet af aan de omstandigheid dat uit het akoestisch rapport bij de aanvraag blijkt dat onder meer aan de normen van de circulaire van de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996, kenmerk MBG 96006131, inzake "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" (hierna: de circulaire) wordt voldaan. 2.3.2. Niet in geschil is dat door [vergunninghoudster] is gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat het college bevoegd was ter zake de nachtelijke vervoersbewegingen handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.3. Uit de stukken is gebleken dat [vergunninghoudster] op 29 november 2006 een aanvraag om verlening van een revisievergunning voor haar inrichting aan de [locatie] te [plaats] heeft ingediend bij het college. Na aanvulling van deze aanvraag op 19 december 2007 met een definitieve rapportage van een geurrapport lag een ontvankelijke vergunningaanvraag voor. Uit het akoestisch rapport van DvL Milieu en Techniek van 22 november 2006, kenmerk A-022498.vs6 (hierna: het akoestisch rapport), en de aanvulling op dat rapport van 29 november 2006, die beide deel uitmaken van deze aanvraag, kan worden afgeleid dat, de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de circulaire als uitgangspunt voor de beoordeling van onderscheidenlijk directe en indirecte geluidhinder hanterend, het voor de representatieve situatie gevraagde aantal van vijf vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode vergunbaar is. De Voorzitter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies van het akoestisch rapport en de aanvulling daarop te twijfelen, mede nu verzoeker niet met argumenten heeft onderbouwd waarom die conclusies niet zouden deugen. Nu van de zijde van het college ter zitting is medegedeeld dat 12 augustus 2008 een ontwerp-besluit zal worden genomen, waarvan kennis zal worden gegeven op 20 augustus 2008, is de voorzitter van oordeel dat in ieder geval thans sprake is van concreet zicht op legalisatie van de nachtelijke vervoersbewegingen. 2.4. Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter, de belangen afwegend, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Lap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008 288.