Jurisprudentie
BD9389
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers202784 / HA ZA 05-2186
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers202784 / HA ZA 05-2186
Statusgepubliceerd
Indicatie
De door Spaarbeleg overgelegde analyse van de effecten van de verschillende in rekening gebrachte overlijdensrisicopremies op de in de brochures getoonde nettorendementen en de toelichting daarop beschouwt de rechtbank als een bevrijdend verweer. Spaarbeleg wordt in de gelegenheid gesteld om haar stelling dat er geen sprake is van misleiding gebaseerd op deze analyse te bewijzen. Bij de nadere onderbouwing dient Spaarbeleg onder meer inzicht te geven in de inrichting van het product, waarbij duidelijk moet worden gemaakt wat de invloed van de kostenfactoren in kennelijke samenhang gezien met de premie op de getoonde rendementen is.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 202784 / HA ZA 05-2186
Vonnis van 6 augustus 2008
in de zaak van
1. de stichting
KOERSPLANDEWEGKWIJT,
gevestigd te Eindhoven,
2. [eiser sub 2],
wonende te Heerlen,
3. [eiser sub 3],
wonende te Nieuw Vennep,
4. [eiseres sub 4],
wonende te Doetinchem,
eisers,
procureur mr. J. Croonen,
tegen
de naamloze vennootschap
SPAARBELEG KAS N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Eiseres sub 1 zal hierna Stichting Koersplandewegkwijt, eiser sub 2 [B], eiser sub 3 [H] en eiseres sub 4 [M] worden genoemd. Eisers zullen gezamenlijk met Koersplandewegkwijt c.s. worden aangeduid, terwijl gedaagde wordt aangeduid met Spaarbeleg.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 februari 2008, waarin onder meer een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 8 april 2008 gehouden comparitie van partijen, waaraan de ter gelegenheid van de comparitie door Koersplandewegkwijt c.s. en Spaarbeleg ingebrachte stukken zijn gehecht.
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Koersplandewegkwijt c.s. heeft in haar akte na het tussenvonnis van 6 juni 2007 haar eis gewijzigd. Tegen de eiswijziging heeft Spaarbeleg als zodanig geen bezwaar gemaakt. Wel verzoekt Spaarbeleg in haar akte na het tussenvonnis van 6 juni 2007 om in de gelegenheid gesteld te worden zich te verweren tegen de eiswijziging van Koersplandewegkwijt c.s. De rechtbank constateert dat Spaarbeleg in haar akte na tussenvonnis van 6 juni 2007 onder punt 5.1 tot en met 5.16 uitvoerig op de eiswijzing heeft gereageerd en haar verweren per onderdeel van de eiswijzing heeft uiteengezet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om Spaarbeleg nogmaals in de gelegenheid te stellen op de eiswijziging te reageren. De rechtbank constateert tevens dat door de eiswijziging het door Spaarbeleg gevoerde verweer in punt 1.7 van haar akte na tussenvonnis van 6 juni 2007 inzake de eerdere (verzoeken tot) eiswijzigingen geen beoordeling meer behoeft. De rechtbank zal in de verdere beoordeling van de volgende – gewijzigde - eis uitgaan.
2.2. Koersplandewegkwijt c.s. vordert na eiswijziging, samengevat, dat de rechtbank:
1. voor recht verklaart dat Spaarbeleg ten opzichte van de personen voor wiens belangen Stichting Koersplandewegkwijt blijkens haar statuten opkomt ten onrechte bij de uitvoering van de Koersplanovereenkomst een overlijdensrisicopremie op de inleg in mindering heeft gebracht voor de jaren 1989 en 1990 omdat geen wilsovereenstemming heeft bestaan over het in rekening brengen van een premie overlijdensrisicoverzekering en voor de jaren vanaf 1991 een overlijdensrisicopremie op de inleg in mindering heeft gebracht zonder dat wilsovereenstemming bestond over de hoogte van de premie;
2. voor recht verklaart dat de poliswaarde van de Koersplanovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf de aanvang van de overeenkomst herberekend moet worden door de premie voor de jaren 1989 en 1990 met terugwerkende kracht op "0" vast te stellen en voor de jaren vanaf 1991 op een nader door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen percentage overeenkomstig de in de akte van 15 augustus 2007 genoemde uitgangspunten; dat wil zeggen primair overeenkomstig de werkelijke kostprijs voor een overlijdensrisicodekking met inachtneming van de in de akte genoemde uitgangspunten, subsidiair op een ander door de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vast te stellen percentage;
3. Spaarbeleg veroordeelt de Koersplanovereenkomst na te komen met terugwerkende kracht overeenkomstig de onder 2) geformuleerde verklaring voor recht;
4. voor recht verklaart dat Spaarbeleg zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding door bij de maatmanberekeningen te verzwijgen dat de in te houden overlijdensrisicopremie (substantieel) hoger kon zijn dan waarvan bij de maatmanberekening is uitgegaan, alsmede te verzwijgen dat dit van invloed was op de hoogte van het te behalen rendement voor zover de herberekening als bedoeld in de onder 1-3 geformuleerde vorderingen als uitkomst kent dat de overlijdensrisicopremie op een hoger bedrag wordt bepaald dan de premie waarvan de maatmanberekeningen voor de betrokken deelnemer is uitgegaan;
5. Spaarbeleg veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 12.163,98, vermeerderd met de wettelijke rente;
6. Spaarbeleg veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3. De verdere beoordeling
3.1. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 20 februari 2008 een comparitie van partijen gelast teneinde zich nader door partijen te laten informeren over hetgeen zij in hun aktes na het tussenvonnis van 6 juni 2007 (verder " akte" of "aktes") naar voren hebben gebracht over met name de hoogte van de overlijdensrisicopremie (zie r.o. 5.39-5.42 van het tussenvonnis van 6 juni 2007) en over de effecten van de reeds doorgevoerde productaanpassing dan wel van een eventuele premievaststelling door de rechtbank op de negatieve gevolgen van de misleiding (zie r.o. 5.67-5.68 van het tussenvonnis van 6 juni 2007).
3.2. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 juni 2007 (r.o. 5.39-5.41) partijen de gelegenheid geboden zich uit te laten over de mogelijke consequenties van het ontbreken van wilsovereenstemming over de hoogte van de premie. Ten aanzien hiervan kan worden vastgesteld dat beide partijen in hun aktes de voorkeur hebben uitgesproken voor aanvulling van de overeenkomst door de rechtbank door vaststelling van de hoogte van de premie op de wijze zoals in r.o. 5.41 van het tussenvonnis van 6 juni 2007 is weergegeven.
3.3. De rechtbank heeft partijen tevens in de gelegenheid gesteld om - in het geval zij hun voorkeur uitspreken voor aanvulling van de overeenkomst door de rechtbank – aan te geven van welke uitgangspunten de rechtbank bij een dergelijke vaststelling van de hoogte van de overlijdensrisicopremie dient uit te gaan. De rechtbank constateert dat de door partijen in hun aktes aangedragen uitgangspunten op essentiële punten van elkaar verschillen. De meest in het oog springende verschillen zijn de volgende. Koersplandewegkwijt c.s. stelt dat de premie tegen kostprijs zou moeten worden vastgesteld, terwijl Spaarbeleg zich primair op het standpunt stelt dat na de productaanpassing in 2005 de premies al redelijk zijn. Verder somt Spaarbeleg een aantal uitgangspunten op die niet alleen op sommige punten afwijkend zijn van Koersplandewegkwijt c.s., maar ook, zoals door Spaarbeleg ter comparitie is bevestigd, ruim zijn geformuleerd.
3.4. Ter comparitie is vervolgens nog in dit verband door Koersplandewegkwijt c.s. verklaard dat zij het uitgangspunt ten aanzien van de premies van de overlijdensrisicoverzekering zoals verwoord door de Ombudsman Financiële Dienstverlening in zijn Aanbeveling d.d. 4 maart 2008 onder punt 7 in beginsel aanvaardbaar acht. Punt 7 luidt:
"Voor de premie van de overlijdensrisicodekking geldt dat deze niet hoger hoort te zijn dan bij dezelfde verzekeraar voor een vergelijkbaar risico bij een zelfstandige risicoverzekering in rekening wordt gebracht op het moment van afsluiten van die verzekering, derhalve zulks zonder daar bovenop oneigenlijke opslagen in rekening te brengen."
Koersplandewegkwijt c.s. huldigt evenwel ook het standpunt dat in het onderhavige geval zij niet bereid is om nogmaals kosten ten aanzien van de overlijdensrisicoverzekering te betalen omdat deze kosten reeds zijn verdisconteerd in de algemene kosten die door de deelnemers al betaald zijn.
3.5. Op grond van hetgeen partijen in hun aktes en ter comparitie verder naar voren hebben gebracht stelt de rechtbank vast dat er een grote verwevenheid bestaat tussen de factoren die relevant zijn voor de eindbeoordeling ten aanzien van de hoogte van de overlijdensrisicopremie en voor de eindbeoordeling ten aanzien van de effecten van de reeds doorgevoerde productaanpassing dan wel van een eventuele premievaststelling door de rechtbank op de negatieve gevolgen van de misleiding. De rechtbank volgt Koersplandewegkwijt c.s. dan ook niet in haar stelling dat de vraag naar de hoogte van de premie geïsoleerd kan worden beantwoord. Dit betekent dat de rechtbank haar eindoordeel hieromtrent dan ook zal aanhouden en voor het overige als volgt overweegt.
3.6. Koersplandewegkwijt c.s. heeft zich in haar akte ten aanzien van de vraag in hoeverre de productaanpassing de schade als gevolg van de misleiding wellicht reeds heeft weggenomen (zie r.o. 5.68 van het tussenvonnis van 6 juni 2007) op het volgende standpunt gesteld. Volgens haar is het nadeel van de misleiding door de productaanpassing niet weggenomen nu de maatmanpremie ook na de productaanpassing substantieel lager is dan de maximale premie, hetgeen volgens Koersplandewegkwijt c.s. juist steun biedt aan haar stelling dat de maximale premie te hoog is. [B] en [H] wijzen daarbij in het bijzonder op het feit dat zij hogere premies hebben betaald dan de maatman terwijl zij beiden jonger dan de maatman waren bij het afsluiten van de overeenkomst, zodat ten aanzien van hen wel sprake is van misleiding en zij hierdoor schade leiden.
3.7. Spaarbeleg heeft in haar verweer gesteld dat na de productaanpassing van 2005 er geen substantiële afwijkingen meer zijn van de in de brochures getoonde nettorendementen ten aanzien van de maatmannen. Ter onderbouwing heeft Spaarbeleg uitgebreide berekeningen overgelegd (producties G-29 en G-30). Productie G-29 bevat een weergave van de nettorendementen per leeftijd/looptijd combinatie voor de afloopjaren 1983 tot en met 1993 en de brochurejaren 1995 tot en met 1998 op basis van dezelfde methodiek die is gebruikt voor het berekenen van de in de brochure getoonde nettorendementen. Productie G-30 bevat eenzelfde overzicht maar dan met een maximale overlijdensrisicopremie van 17%, welke onderdeel was van de productaanpassing van 2005.
Volgens Spaarbeleg blijkt uit de overgelegde berekeningen dat de verschillen enorm meevallen omdat de getoonde rendementen in vrijwel alle gevallen binnen de spread van de tabel met de in de brochures getoonde voorbeeldkapitalen vallen. Met dit premieniveau krijgt de deelnemer daarom qua rendement wat hij op grond van de in de brochures getoonde rendementen redelijkerwijs mocht verwachten.
3.8. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wat de effecten zijn geweest van de daadwerkelijk berekende individuele premies en de uiteindelijke behaalde rendementen in relatie tot de in de brochures opgenomen nettorendementen van de maatmannen. Uit hetgeen Spaarbeleg in haar akte naar voren heeft gebracht kan namelijk worden afgeleid dat er aanmerkelijk van de maatman afwijkende hogere premies kunnen zijn berekend terwijl de eindkapitalen desondanks binnen de spread vallen van de getoonde nettorendementen. Dit lijkt bijvoorbeeld het geval te zijn bij [H] en [B], terwijl beiden niettemin dicht in de buurt komen van de kenmerken van de maatman van de op hen van toepassing zijnde brochures.
Ook kan het kennelijk zo zijn dat dit niet het geval is. Ter illustratie kan worden gewezen op de verschillen bij de berekeningen ten aanzien van de heren [X] en [Y] (productie 14 bij dagvaarding), die een identieke overeenkomst qua looptijd en inleg hebben gesloten alleen 21 jaar in leeftijd verschillen. Weliswaar heeft Spaarbeleg gewezen op het feit dat de berekeningen uit productie G-29 en G-30 betrekking hebben op de maatman, een verklaring voor de verschillen tussen [X] en [Y] in het licht van de producties G-29 en G-30 kon door Spaarbeleg ter comparitie desgevraagd niet worden gegeven.
De stelling van Spaarbeleg dat niet geïsoleerd naar de premie kan worden gekeken maar dat dit moet gebeuren in samenhang met de totale kosten is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, ook onvoldoende om de verschillen te verklaren. Dat een en ander te maken heeft met de inrichting van het product, zoals door Spaarbeleg naar voren is gebracht, kan zonder inzicht daarin te verschaffen niet dienen ter ondersteuning van Spaarbeleg's stellingen.
3.9. De rechtbank beschouwt de door Spaarbeleg thans overgelegde analyse van de effecten van de verschillende in rekening gebrachte overlijdensrisicopremies op de in de brochures getoonde nettorendementen en de toelichting daarop als voldoende uitzonderlijke omstandigheden om die, indien juist, als een bevrijdend verweer te kwalificeren. Spaarbeleg beroept zich immers met het overleggen in deze fase van de procedure op omstandigheden die mogelijk aan toewijzing van het gevorderde in relatie tot de misleiding in de weg staan.
3.10. Door Koersplandewegkwijt c.s. is terecht naar voren gebracht dat zij zich niet kan uitlaten over de juistheid van de berekeningen nu zij niet over de gegevens beschikt om de cijfers te controleren en een goedkeurende verklaring van een accountant of actuaris ontbreekt. Ter comparitie heeft Spaarbeleg verklaard dat zij inmiddels een onafhankelijk actuaris opdracht heeft gegeven om de berekeningen uit productie G-29 en G-30 te laten verifiëren en dat zij verwacht dat dit rapport voor of tijdens de zomer gereed zou komen.
3.11. Nu Spaarbeleg zich op de rechtsgevolgen beroept van haar stelling dat geen sprake is van misleiding nu uit haar analyse blijkt dat de verschillen enorm meevallen omdat de getoonde rendementen in vrijwel alle gevallen binnen de spread van de tabel met de in de brochures getoonde voorbeeldkapitalen vallen, rust op haar de bewijslast daarvan. Spaarbeleg zal, conform haar uitdrukkelijk aanbod daartoe, in de gelegenheid worden gesteld haar stelling te bewijzen, die is gebaseerd op de effecten van de berekeningen uit productie G-29 en G-30. In het bijzonder vraagt het beroep door Spaarbeleg op de door producties G-29 en G-30 ondersteunde analyse een nadere onderbouwing ten aanzien van de volgende punten.
a) De juistheid van de door haar gepresenteerde cijfers.
b) Een nadere verklaring waarom de overgelegde cijfers niet compleet zijn, waarbij noot 31 van de akte van Spaarbeleg als uitgangspunt kan dienen.
c) Een verklaring hoe het komt dat zowel [B] als [H] een substantieel hogere premie hebben betaald dan de maatman en zij desondanks binnen de spread van de tabel met de voorbeeldkapitalen vallen. Dit in samenhang gezien met het feit dat door Spaarbeleg ter gelegenheid van het pleidooi grafieken zijn overgelegd waarbij [B] en [H] zijn vergeleken met de voor de maatman berekende rendementen en de verschillen door Spaarbeleg als marginaal zijn geduid.
d) De met het vorige punt samenhangende vraag hoe de gepresenteerde cijfers moeten worden begrepen in relatie tot premies en rendementen van de heren [K] en [L].
e) Of er nog andere (groepen van) deelnemers zijn te onderscheiden waarbij de getoonde rendementen niet binnen de spread van de tabel met de voorbeeldkapitalen vallen, waarbij duidelijk gemaakt dient te worden wat de kenmerken van die (groepen van) deelnemers dan zijn.
De rechtbank wijst er in verband met c) tot en met e) op dat de algemene stelling van Spaarbeleg dat de afwijkingen van de voor de maatman berekende nettorendementen "in de praktijk enorm meevallen" in dit verband zonder nadere onderbouwing onvoldoende is.
f) Gelet op de stelling van Spaarbeleg dat niet geïsoleerd naar de premie kan worden gekeken, maar dat het gaat om de inrichting van het product zal nader onderbouwd dienen te worden welke invloed, naar de rechtbank veronderstelt, de kostenfactoren in kennelijke samenhang gezien met de premie op de getoonde rendementen hebben. Daarbij dient rekening te worden houden met de looptijd van de overeenkomst.
3.12. De rechtbank gaat er vanuit dat Spaarbeleg het in 3.11 opgedragen bewijs zal willen leveren door middel van het overleggen van nadere stukken. Vervolgens zal Koersplandewegkwijt c.s. in de gelegenheid worden gesteld om op de door Spaarbeleg genomen akte te reageren.
In het geval Spaarbeleg nader bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen dan wijst de rechtbank er ter voorlichting van partijen op, dat voor een goed verloop van de getuigenverhoren getuigen die niet tevens partij zijn in dit geding, met ruime tussenpozen – en derhalve niet tegen hetzelfde tijdstip – dienen te worden opgeroepen. Voorts dienen de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor – schriftelijk – aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
3.13. De rechtbank wijst erop dat ter comparitie is gebleken dat Spaarbeleg bereid was om [Z], die Koersplandewegkwijt ter zitting vertegenwoordigde, bij de werkzaamheden van de actuaris te betrekken. Tijdige betrokkenheid van [Z] lijkt geïndiceerd nu [Z] ter comparitie al heeft verklaard dat volgens hem in de door Spaarbeleg overlegde berekeningen onverklaarbare verschillen zitten met de door hem uitgevoerde controleberekeningen.
3.14. De rechtbank is van oordeel dat gezien haar beslissing om Spaarbeleg in de gelegenheid te stellen haar standpunt ten aanzien van de misleiding te bewijzen er geen aanleiding meer bestaat om het onderhavige vonnis voor tussentijds beroep open te stellen, zoals door Spaarbeleg is verzocht.
3.15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. laat Spaarbeleg toe tot het leveren van het bewijs als bedoeld in 3.11. In geval Spaarbeleg het bewijs wil leveren door middel van een akte dan dient deze akte
op de rolzitting van woensdag 3 september 2008 te worden genomen;
4.2. bepaalt dat, als Spaarbeleg het bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigenverhoren zullen worden gehouden voor het lid van deze rechtbank mr. Ch.E. Bethlem op woensdag 19 september 2008 te 9.30 uur in het gebouw van deze rechtbank, Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht;
4.3. bepaalt dat de partij die op dit tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de secretaresse (mevrouw H. Alberts, kamer A2-16) van mr. Bethlem om een nadere dagbepaling dient te vragen, zulks onder opgave van verhinderdata van beide partijen;
4.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch.E. Bethlem, mr. E.A. Messer en mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2008.?
w.g. griffier w.g. rechter