Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9371

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6477 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en intrekking WAO-uitkering. Het medisch en arbeidskundig onderzoek geven een adequate en toereikende grondslag voor de schatting. Vaststelling geschiktheid functies door arbeidsdeskundige.


Uitspraak

06/6477 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 oktober 2006, 06/1491 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene). Datum uitspraak: 5 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. P.W.G.J. de Haas, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand in ’s-Hertogenbosch, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde, mr. De Haas. II. OVERWEGINGEN 1. Betrokkene ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar het arbeidsongeschiktheidspercentage 80 tot 100%. Op 30 september 2005 is zij in het kader van een herbeoordeling onderzocht door een verzekeringsarts. Deze legde zijn bevindingen neer in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene berekend op 0%. In overeenstemming hiermee heeft appellant bij besluit van 31 oktober 2005 betrokkenes WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 10 maart 2006 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarna betrokkenes uitkering met ingang van 1 januari 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Tevens heeft appellant bij het bestreden besluit betrokkenes WAO-uitkering met ingang van 11 mei 2006 ingetrokken. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet overtuigd is van de geschiktheid van betrokkene voor de functies bandvriezer (SBC-code 271070) en parkeercontroleur (SBC-code 342022). De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige de overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene in de functie bandvriezer ten aanzien van de aspecten 4.9 (reiken) en in de functie parkeer-controleur ten aanzien van het aspect 4.14 (tillen en dragen) toelaatbaar heeft geacht zonder hierover enige vorm van overleg met de bezwaarverzekeringsarts te hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige hiermee een medisch oordeel heeft geveld, terwijl een dergelijk oordeel volgens de rechtbank exclusief tot de bevoegdheid van de bezwaarverzekeringsarts behoort, zodat deze functies ten onrechte zijn betrokken bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 1 januari 2006. 3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige geen overleg hoefde te voeren met de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de overschrijdingen van betrokkenes belastbaarheid in de functies bandvriezer en parkeercontroleur. Volgens appellant geeft een verzekeringsarts na de invoering van het CBBS aan wat de mogelijkheden van een betrokkene zijn en kan de arbeidsdeskundige, wanneer hij geen twijfel heeft aan de geschiktheid van een functie, deze selecteren zonder voorafgaand overleg met de verzekeringsarts. Juist in een situatie als onderhavige waarbij het totaalbeeld van de belasting niet erg afwijkt van de FML score (mate keer frequentie) kan en mag de arbeidsdeskundige volgens appellant zelfstandig vaststellen dat een functie geschikt is voor een betrokkene. Appellant is van mening dat zijn afweging middels de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 januari 2006 op adequate wijze inzichtelijk is gemaakt. Ten slotte stelt appellant zich op het standpunt dat, zelfs als de betreffende functies niet aan betrokkene hadden kunnen worden voorgehouden, voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. 3.2. Ter zitting heeft appellant nog een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies. Daarbij zijn de functies parking host (SBC-code 342022, functienummer 7241-0062-005), elektronicamonteur (SBC-code 267040, functienummer 3699-0000-001) en routechauffeur (SBC-code 282101, functienummer 3813-0009-007) alsnog komen te vervallen. Nu volgens appellant voldoende functies resteren om de schatting op te baseren en met de ter zitting gegeven aanvullende motivering uiteindelijk voldoende is gemotiveerd waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt, heeft appellant de Raad verzocht om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. 4.1. De Raad stelt voorop dat het geschil tussen partijen in hoger beroep zich toespitst op de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Daarover overweegt hij het volgende. 4.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 12 oktober 2006 over het aangepaste CBBS (zie onder meer LJN: AY9971, USZ 2006/309 en RSV 2006/354) overweegt de Raad dat niet staande kan worden gehouden dat, gelet op de belasting in de functies bandvriezer en parkeercontroleur, door de bezwaararbeidsdeskundige overleg had moeten worden gevoerd met de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad deelt daarbij de opvatting van appellant dat de arbeidsdeskundige in het onderhavige geval, waarbij het totaalbeeld van de belasting niet erg afwijkt van de FML score, zelfstandig kon vaststellen dat deze functies geschikt zijn voor betrokkene. De in de arbeidskundige rapportage van 31 januari 2006 en de ter zitting gegeven toelichting en onderbouwing van de passendheid van de functies in medisch opzicht acht de Raad voorts in overeenstemming met de eisen die blijkens zijn uitspraken van 12 oktober 2006 daaraan worden gesteld. 4.3. In de omstandigheid dat pas in de fase van het hoger beroep, met de ter zitting door appellant gegeven toelichting, het bestreden besluit is voorzien van een deugdelijke motivering, ziet de Raad aanleiding om de aangevallen uitspraak te bevestigen behoudens voor zover daarbij opdracht is gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voorts zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. 5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak behoudens voor zover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 422,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) Y. van der Zaan-van Arnhem. BP