
Jurisprudentie
BD9357
Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2233 WWB + 07/2234 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2233 WWB + 07/2234 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is het college terecht overgegaan tot intrekking en terugvordering WWB-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting? Mededeling inhoud besluit is geen bekendmaking. Bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn ingediend.
Uitspraak
07/2233 WWB
07/2234 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2007, 06/1354 en 06/1355 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.H.M.Ch. Libotte, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2008. Voor appellante is verschenen mr. F.Y. Gans, advocaat te Maastricht. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Merken, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij vonnis van 3 november 2004 heeft de rechtbank ten aanzien van appellante de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) uitgesproken en mr. E.A.M. Appels (mr. Appels) benoemd tot bewindvoerder.
1.2. Het College heeft bij besluit van 19 augustus 2005 met toepassing van artikel 54 van de WWB de bijstand van appellante met ingang van 5 mei 2005 wegens schending van de inlichtingenverplichting beëindigd (lees: ingetrokken).
1.3. Bij schrijven van 27 oktober 2005 heeft de gemachtigde van appellante het College verzocht om toezending van alle relevante dossierstukken nu appellante op 30 augustus 2005 een schrijven van mr. Appels heeft ontvangen waarin is vermeld dat het College de bewindvoerder heeft geïnformeerd dat appellante sinds 5 mei 2005 geen bijstand meer ontvangt. Bij dit verzoek heeft de gemachtigde aangegeven dat het appellante onduidelijk is op welk besluit deze intrekking is gebaseerd.
1.4. Bij besluit van 11 november 2005 heeft het College de over de periode van 5 mei 2005 tot en met 30 juni 2005 gemaakte kosten van bijstand van appellante tot een bedrag van € 1.718,23 teruggevorderd.
1.5. Naar aanleiding van de brief van de gemachtigde van appellant van 27 oktober 2005 heeft het College het besluit van 19 augustus 2005 op 16 november 2005 per fax aan die gemachtigde gezonden.
1.6. Op 16 november 2005 is namens appellante tegen de besluiten van 19 augustus 2005 en 11 november 2005 bezwaar gemaakt. Bij schrijven van 12 december 2005 heeft het College de gemachtigde van appellante meegedeeld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 19 augustus 2005 is overschreden nu het bestreden besluit op 23 augustus 2005 aan appellante is verzonden. Tevens is verzocht de redenen voor de termijnoverschrijding aan te geven.
1.7. Namens appellante is geantwoord dat zij zelf geen post kan ontvangen nu zij onder de WSNP valt. Het besluit van 19 augustus 2005 heeft haar pas op 16 november 2005 bereikt, zodat zij niet onredelijk laat bezwaar heeft gemaakt.
1.8. Bij besluit van 14 april 2006 (besluit I) heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2005 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het College is van oordeel dat, nu het besluit per stadspost is verzonden, weliswaar niet kan worden aangetoond dat dit besluit naar het adres van appellante is verzonden maar dat zij in ieder geval op 30 augustus 2005 op de hoogte was van het feit dat haar uitkering met ingang van 5 mei 2005 was ingetrokken, zodat het op haar weg had gelegen vanaf dat moment zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken, bezwaar te maken tegen deze intrekking. Daarnaast is het College van oordeel dat er geen verschoonbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding.
1.9. Bij besluit van eveneens 14 april 2006 (besluit II) is het bezwaar tegen het besluit van 11 november 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten I en II ongegrond verklaard. Ten aanzien van besluit I heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 19 augustus 2005 niet op de juiste wijze aan appellante bekend is gemaakt, zoals voorgeschreven in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de bezwaartermijn niet op 24 augustus 2005, daags na verzending, is aangevangen. Nu vaststaat dat appellante op 30 augustus 2005 door mr. Appels op de hoogte is gesteld van het feit dat haar bijstand per 5 mei 2005 is ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 19 augustus 2005 geacht kan worden op 30 augustus 2005 aan appellante bekend te zijn gemaakt, zodat de bezwaartermijn op 10 oktober 2005 was verstreken. Het bezwaarschrift is na deze termijn ontvangen en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, zodat het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Besluit I
4.1 Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking.
4.2. Door het College wordt niet betwist dat het besluit van 19 augustus 2005 niet op de voorgeschreven wijze aan appellante is verzonden.
4.3. Anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat de bezwaartermijn niet is aangevangen op de dag nadat appellante op 30 augustus 2005 door mr. Appels op de hoogte is gesteld van de intrekking van de bijstand. Vaststaat dat bij het schrijven van het College van 19 augustus 2005 aan mr. Appels geen afschrift is gevoegd van het besluit van die datum, maar dat slechts is meegedeeld dat de inhouding op de bijstand met ingang van 5 mei 2005 is komen te vervallen omdat geen inlichtingen zijn verstrekt. In het vervolgens door mr. Appels aan appellante gezonden schrijven, dat appellante op
30 augustus 2005 heeft ontvangen, is slechts aangegeven dat het College mr. Appels heeft meegedeeld dat appellante sinds 5 mei 2005 geen uitkering meer ontvangt. Dit brengt met zich dat het besluit van 19 augustus 2005 eerst op 16 november 2005 op de voorgeschreven wijze aan appellante bekend is gemaakt, zodat het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn is ingediend. Hieruit volgt dat het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 augustus 2005 ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook anderszins is niet van redenen tot niet-ontvankelijkheid gebleken. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat besluit I dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Het College zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dienen te nemen waarbij alsnog een inhoudelijk oordeel wordt gegeven over de intrekking van de bijstand met ingang van 5 mei 2005.
Besluit II
5. Nu het College alsnog een inhoudelijk oordeel dient te geven over de intrekking van de bijstand van appellante met ingang van 5 mei 2005 komt besluit II eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het College zal tevens ten aanzien van de terugvordering een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen.
6. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 966,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de besluiten van 14 april 2004;
Bepaalt dat het College nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.610,--, te betalen door de gemeente Maastricht;
Bepaalt dat de gemeente Maastricht aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 180,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
CB