Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9345

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3956 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijzondere bijstand. Geen toekenning woonkostentoeslag. Niet voldoende inspanningen verricht om andere woonruimte te vinden.


Uitspraak

07/3956 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 mei 2007, 06/1890 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College) Datum uitspraak: 5 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R. Schoonbrood, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2008. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van Doremaele, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante woonde met haar partner vanaf 1 augustus 1997 in een huurwoning aan de [adres] te [plaatsnaam]. Op grond van de hoogte van de huurprijs voor deze woning was er geen recht op huursubsidie. 1.2. In verband met de detentie van haar partner heeft appellante over de periode van 4 december 2000 tot 3 juni 2002 algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande ontvangen. Voorts is haar over de periode van 4 december 2000 tot 4 december 2001 bijzondere bijstand ter voorziening in de woonkosten (hierna: woonkostentoeslag) toegekend tot een bedrag van € 220,63 per maand tot 1 juli 2001 en aansluitend tot een maandelijks bedrag van € 286,34. In het toekenningsbesluit betreffende de woonkostentoeslag van 7 november 2001 is - onder verwijzing naar het toekenningsbesluit van 20 december 2000 - vermeld dat de woonkostentoeslag voor maximaal een jaar kan worden verstrekt en dat appellante alle moeite moet doen een woning te vinden waarvoor huursubsidie kan worden verleend. Appellante en haar partner hebben zich daarop met ingang van 19 december 2000 als woningzoekenden ingeschreven bij Woonmaatschappij ZO Wonen (hierna: ZO Wonen). 1.3. In verband met opnieuw detentie van haar partner heeft het College appellante met ingang van 3 mei 2005 algemene bijstand toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Een en ander komt neer op een maandelijks bedrag aan bijstand van € 807,77. 1.4. De aanvraag van appellante van 29 augustus 2005 om haar vanaf 3 mei 2005 - wederom - in aanmerking te brengen voor een woonkostentoeslag in verband met de door haar voor de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] maandelijks verschuldigde huur van € 621,01, waarvoor zij in verband met de hoogte geen recht heeft op huursubsidie, heeft het College bij besluit van 17 januari 2006 afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het College bij besluit van 5 oktober 2006 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het College de woonkostentoeslag terecht heeft geweigerd op de grond dat niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB. 3. Appellante heeft zich tegen dit oordeel van de rechtbank gekeerd. Daarbij heeft zij betwist dat zij zich niet voldoende heeft ingespannen om andere woonruimte te vinden. Appellante heeft tevens verzocht om schadevergoeding in de zin van wettelijke rente over de niet ontvangen woonkostentoeslag. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid van de WWB niet van toepassing zijn. 4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de ten tijde van de aanvraag van 29 augustus 2005 voor rekening van appellante komende woonlasten niet gerekend kunnen worden tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het standpunt van appellante dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om andere woonruimte te vinden kan de Raad niet volgen. Daarbij wijst de Raad er op dat appellante dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Verder is uit de door het College ingebrachte gedingstukken van ZO Wonen af te leiden dat appellante in de jaren 2005 en 2006 minimaal op vrijgekomen en aangeboden woningen van ZO Wonen heeft gereageerd. In dit kader acht de Raad tevens van belang dat anders dan appellante stelt, uit de door het College in het geding gebrachte urgentiebrochure van de woningcorporaties van de westelijke mijnstreek - waarvan ter zitting is gebleken dat deze ten tijde in geding van toepassing was - is af te leiden dat appellante in beginsel in aanmerking zou komen voor een urgentieverklaring. Uit de gedingstukken blijkt niet dat zij een urgentieverklaring heeft aangevraagd. 4.3. Uit het onder 4.1 en 4.2 overwogene vloeit voort dat het College niet bevoegd was bijzondere bijstand toe te kennen voor de woonkosten van appellante. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is geen ruimte. 4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten; Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en Th.C. van Sloten en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2008. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) N.L.E.M. Bynoe. OA