Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9337

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.006.231/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Plicht notaris om de vrouw voor te lichten omtrent huwelijkse voorwaarden. Dient tekortschieten van de notaris te worden toegerekend aan de man? In dit geval ziet het hof geen aanleiding voor het aannemen van een afgeleide inlichtingenplicht voor de man, zoals door de vrouw voorgestaan.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector familie Rolnummer : C70/00366 Zaaknummer : 105.006.231/01 Rolnummer rechtbank : HA ZA 04-2976 arrest van de familiekamer d.d. 31 juli 2008 inzake [de vrouw], wonende te Rotterdam, appellante, hierna te noemen: [de vrouw], procureur: mr. W. Heemskerk, tegen [de man], wonende te Rotterdam, geïntimeerde, hierna te noemen: [de man], procureur: mr. E. Lolcama . Verder verloop van het geding Bij arrest van 10 april 2007 van dit hof is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft geen doorgang gevonden. In de memorie van grieven heeft [de vrouw] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Vervolgens heeft [de man] bij memorie van antwoord de grief bestreden. Tot slot heeft [de vrouw] het procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 van het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat. 2. Bij het bestreden vonnis zijn de vordering van [de vrouw] tot vernietiging van de op 19 oktober 1992 naar aanleiding van het huwelijk tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden en die tot bepaling dat de overwaarde van de echtelijke woning tussen partijen bij (gelijke) helfte wordt verdeeld, afgewezen. [de vrouw] vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vordering alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. 3. In haar enige grief betoogt [de vrouw] dat het in het licht van het door haar gestelde onbegrijpelijk is dat de rechtbank er (hof: in het kader van dwaling) van is uitgegaan, dat [de vrouw] onvoldoende heeft gesteld, althans geen enkel begin van bewijs heeft gegeven over de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken, noch omtrent de destijds werkelijke stand van zaken. In de inleidende dagvaarding is gesteld, aldus [de vrouw], dat zij nooit heeft begrepen, dat met het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden er een volledige scheiding van vermogens zou ontstaan. In Nederland geldt bij een huwelijk een stelsel van algehele gemeenschap van goederen. Dat was ook hetgeen haar voorstond toen zij met [de man] in het huwelijk trad. [de vrouw] ging er derhalve van uit, zoals zij zich ook heeft laten voorlichten toen zij nog in Thailand was, dat wat zij samen met [de man] als gezamenlijkheid zou opbouwen, ook hun gezamenlijk eigendom zou zijn. Die toen levende voorstelling van zaken is volledig doorkruist door het doen opmaken van de huwelijkse voorwaarden, zonder dat zij ervan op de hoogte was wat die ter zake opgemaakte notariële akte nu precies behelsde, aldus [de vrouw]. 4. Daar komt bij, aldus [de vrouw], dat zij ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden de Nederlandse taal in het geheel niet beheerste en de Engelse taal zeer gebrekkig. Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt, dat de notaris [de vrouw] dusdanig heeft voorgelicht, dat zij het door haar ondertekende document kon begrijpen. De zorgvuldigheid in deze had met zich moeten brengen dat aan haar een concept van de huwelijkse voorwaarden ter hand zou zijn gesteld, vertaald in haar landstaal, of toch tenminste in de Engelse taal, met voorts de instructie om op deugdelijke wijze van de inhoud daarvan kennis te nemen en de consequenties ervan zich bij haar te laten doordringen en zonodig juridisch advies in te winnen. Dit alles is niet gebeurd. De ondertekende huwelijkse voorwaarden, die in verregaande mate in het voordeel van [de man] waren, zijn op instructie van [de man] opgemaakt door de instrumenterend notaris en diens gebrek aan voorlichting moet worden toegerekend aan het tekortschieten van [de man] in het geven van uitleg over de inhoud van de overeenkomst. Dat tekortschieten dient aan [de man] te worden toegerekend. Dusdoende had [de man] [de vrouw] behoren in te lichten in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, aldus [de vrouw] in haar grief. 5. [de man] stelt vooreerst dat [de vrouw] in haar hoger beroep niet ontvankelijk is. Volgens hem stelt [de vrouw] zich kennelijk op het standpunt dat de instrumenterend notaris, in deze concrete situatie, als vertegenwoordiger van [de man] moet worden aangemerkt, waar zij de informatie- c.q. zorgplicht van de notaris toerekent aan [de man]. Nog los van het feit dat de notaris wel aan die plicht heeft voldaan, meent [de man] dat de notaris, uit de aard van diens functie en uit de aard van de onderhavige akte van huwelijkse voorwaarden, niet als vertegenwoordiger van één van de betrokkenen mag worden aangemerkt. Voor het geval de notaris zou zijn tekort geschoten had [de vrouw] zich moeten wenden tot de notaris. 6. [de man] heeft voorts de door [de vrouw] geschetste, destijds bij haar levende voorstelling van zaken betwist en het ter zake in eerste instantie door hem gestelde gehandhaafd. Hij benadrukt dat [de vrouw] zeer wel begreep, althans had moeten begrijpen, althans hij ervan uit mocht gaan dat [de vrouw] zulks begreep, welke de strekking was van onderhavige huwelijkse voorwaarden. Zij is daarover zowel door hem als door de notaris geïnformeerd, terwijl de notaris haar ook tijdig de desbetreffende akte in concept heeft toegezonden. [de man] wijst er op dat [de vrouw] op dat moment al drie jaar in Nederland verbleef. Daarbij komt, aldus [de man], dat het hier omstandigheden betreft die, in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of door omstandigheden van het geval, voor rekening van de dwalende behoort te blijven (art. 6:228 lid 2 BW). Zo het al juist zou zijn dat [de vrouw] destijds onvoldoende is geïnformeerd over de strekking van de huwelijkse voorwaarden, had het op haar weg gelegen om zich, gegeven de aard van de overeenkomst, daarover juist te (laten) informeren, aldus [de man]. 7. Het hof overweegt als volgt. Anders dan in eerste aanleg beroept [de vrouw] zich in hoger beroep uitdrukkelijk op dwaling en onderbouwt zij deze nader. [de vrouw] stelt een en ander omtrent de toentertijd bij haar levende voorstelling van zaken en de destijds bestaande stand van zaken en gaat voorts in op de inlichtingenplicht welke volgens haar geschonden is. [de vrouw] gaat echter in het geheel niet in op de overige vereisten voor een beroep op dwaling. Zo heeft zij niets gesteld omtrent de eis dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten. Evenmin heeft zij zich uitgelaten over het vereiste dat [de man] heeft geweten of moeten begrijpen dat de omstandigheid, ter zake waarvan [de vrouw] zich op dwaling beroept, voor haar in de door haar gestelde zin essentieel was en wel in die zin dat zij voor [de vrouw] de eigenlijke grond voor het aangaan van de overeenkomst opleverde en [de man] zulks wist of geacht moet worden dit te hebben begrepen. Reeds om die reden(en) faalt het beroep. 8. Het hof merkt bovendien omtrent hetgeen [de vrouw] wel aanvoert nog het volgende op. Met [de man] begrijpt het hof dat [de vrouw] haar beroep op dwaling daarop baseert dat volgens haar de notaris haar had behoren voor te lichten omtrent de huwelijkse voorwaarden, dat die daarbij in gebreke is gebleven en dat dit tekortschieten aan [de man] dient te worden toegerekend. Dusdoende had [de man] haar behoren in te lichten in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, aldus [de vrouw]. Nog afgezien daarvan dat het, gezien de betwisting door [de man], op de weg van [de vrouw] lag het tekortschieten van de notaris gemotiveerd te onderbouwen, hetgeen is nagelaten, ziet het hof in hetgeen [de vrouw] in dit verband stelt - zo al juist - geen aanleiding voor het aannemen van een afgeleide inlichtingenplicht voor [de man] als voorgestaan. 9. De conclusie is dat de grief faalt. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, zij het op gewijzigde gronden. Het hof zal de kosten compenseren nu partijen ex-echtelieden zijn. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis van 20 december 2006 van de rechtbank Rotterdam, tussen partijen gewezen; compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, Husson en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2008 in aanwezigheid van de griffier.