Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9331

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/24988
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / Iran / laissez-passer / zicht op uitzetting
Eiser heeft zicht op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de Iraanse overheid niet meewerkt om een laissez-passer af te geven bij vreemdelingen die niet in het bezit zijn van originele documenten. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat vreemdelingen zonder originele documenten niet kunnen worden uitgezet naar Iran. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij in het bezit komt van noodzakelijke documenten. De rechtbank overweegt hiertoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 9 juli 2008, BD7523, dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Eiser heeft tijdens het op 17 juli 2008 gehouden vertrekgesprek verklaard niet te willen terugkeren naar Iran en hij heeft daarom geweigerd een aanvraag om afgifte van een laissez passer in te vullen, zodat hij niet heeft voldaan aan voormelde verplichting. Eiser heeft voorts ter zitting verklaard dat zijn documenten in beslag zijn genomen in Iran. Dienaangaande merkt de rechtbank allereerst op dat verweerder eisers asielrelaas in de (afgesloten) asielprocedure niet geloofwaardig heeft geacht. Ook overigens ontslaat dit hem naar het oordeel van de rechtbank niet van de verplichting om de voor uitzetting noodzakelijke medewerking te verlenen. Niet valt uit te sluiten dat eiser naarmate de bewaring voortduurt alsnog kans ziet een voor uitzetting noodzakelijk document te verkrijgen of alsnog besluit daartoe handelingen te verrichten. Vooralsnog is de rechtbank op basis van de thans bekende gegevens niet gebleken dat een gedocumenteerde vreemdeling niet naar Iran kan worden uitgezet. Voorts staat thans niet vast dat eiser niet aan de benodigde documenten kan komen. Derhalve kan niet worden gezegd dat ieder zicht op uitzetting ontbreekt.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08/24988 VRONTN uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 25 juli 2008 inzake [eiser], geboren op [1980], van gestelde Iraanse nationaliteit, eiser, verblijvende in het detentiecentrum Zeist te Soesterberg, gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. gemachtigde: drs. B.H. Wezeman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Verweerder heeft op 8 juli 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. 1.2 Eiser heeft hiertegen op 10 juli 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding. 1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 21 juli 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser verwijst hiertoe naar paragraaf 4.1 van het algemeen ambtsbericht van Iran van juni 2007. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Iraanse overheid niet meewerkt om een laissez-passer (hierna: lp) af te geven bij vreemdelingen die niet in het bezit zijn van originele documenten. Eiser verwijst hiertoe voorts naar een uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage nevenzittingsplaats Groningen van 15 december 2006 en een uitspraak van nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 10 maart 2008. Verder beroept eiser zich op de inhoud van een brief van 9 mei 2008, welke brief namens verweerder in een bewaringszaak van een andere vreemdeling is gezonden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht. Eiser vraagt zich af waarop verweerder zijn standpunt baseert dat als eiser meewerkt, hij wel zal worden uitgezet. Alle documenten van eiser zijn in beslag genomen in Iran, ook zijn identiteitsbewijs. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de Iraanse autoriteiten geen medewerking verlenen indien vreemdelingen ongedocumenteerd zijn. Uitzetting is wel mogelijk als vreemdelingen in Nederland dan wel in Iran een document hebben, dan is er zicht op uitzetting. Uit het rapport van eerste gehoor blijkt dat eiser over documenten beschikt. Verweerder stelt dat als deze documenten naar Nederland worden gebracht, hij op grond hiervan kan worden uitgezet. Aan de stelling van eiser dat de documenten in beslag zijn genomen wordt geen geloof gehecht, nu het asielrelaas ongeloofwaardig is verklaard. Verweerder verklaart dat het moet gaan om een origineel document, zoals een identiteitsbewijs, een paspoort of een rijbewijs. Verweerder benadrukt dat een vreemdeling op grond van artikel 61 Vw de rechtsplicht heeft om mee te werken aan zijn uitzetting. Verweerder verwijst hiertoe voorts naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 15 november 2005, 200507769/1. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat op 17 juli 2008 een lp-aanvraag is verzonden aan de lp-kamer van de Dienst Terugkeer en Vertrek. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4 Niet bestreden is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. 2.5 Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat het zicht op uitzetting ontbreekt overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat vreemdelingen zonder originele documenten niet kunnen worden uitgezet naar Iran. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank constateert voorts dat verweerder de inhoud van het hierbovengenoemde schrijven van 9 mei 2008 ter zitting niet heeft weersproken. In deze brief, door verweerder in een procedure van een andere vreemdeling gezonden aan deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, wordt onder meer het volgende gesteld: De Iraanse ambassade geeft geen vervangende reisdocumenten af voor de gedwongen terugkeer van landgenoten. Er hebben om die reden in 2007 en 2008 geen gedwongen verwijderingen op door de ambassade verstrekte reisdocumenten naar Iran plaatsgevonden. In het verleden heeft wel gedwongen terugkeer plaatsgevonden indien Iraniërs over originele documenten beschikten. Sedert 2001 zijn aldus 40 Iraniërs teruggegaan. In 2007 en 2008 heeft geen terugkeer plaatsgevonden. Er waren in die periode geen personen die op enigerlei wijze gedocumenteerd beschikbaar waren en op die manier konden terugkeren. (…) Ten aanzien van ongedocumenteerde Iraanse vreemdelingen bestaat er zicht op uitzetting indien deze vreemdelingen (actief) meewerken aan hun verwijdering.”. 2.6 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het vorenstaande, op juiste gronden op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij in het bezit komt van noodzakelijke documenten. De rechtbank overweegt hiertoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 9 juli 2008, BD7523, dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Zoals de Afdeling heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juni 2008 in zaak nr. 200803407/1, www.raadvanstate.nl), brengt dit mee dat van hem kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te kunnen bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. 2.7 Eiser heeft tijdens het op 17 juli 2008 gehouden vertrekgesprek verklaard niet te willen terugkeren naar Iran en hij heeft daarom geweigerd een aanvraag om afgifte van een laissez passer in te vullen, zodat hij niet heeft voldaan aan voormelde verplichting. Eiser heeft voorts ter zitting verklaard dat zijn documenten in beslag zijn genomen in Iran. Dienaangaande merkt de rechtbank allereerst op dat verweerder eisers asielrelaas in de (afgesloten) asielprocedure niet geloofwaardig heeft geacht. Ook overigens ontslaat dit hem naar het oordeel van de rechtbank niet van de verplichting om de voor uitzetting noodzakelijke medewerking te verlenen. Niet valt uit te sluiten dat eiser naarmate de bewaring voortduurt alsnog kans ziet een voor uitzetting noodzakelijk document te verkrijgen of alsnog besluit daartoe handelingen te verrichten. 2.8 Vooralsnog is de rechtbank op basis van de thans bekende gegevens niet gebleken dat een gedocumenteerde vreemdeling niet naar Iran kan worden uitgezet. Voorts staat thans niet vast dat eiser niet aan de benodigde documenten kan komen. Derhalve kan niet worden gezegd dat ieder zicht op uitzetting ontbreekt. 2.9 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2.10 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 2.11 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. F.M.D. Aardema en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2008. De griffier: mr. M.H. Boomsma De rechter: mr. F.M.D. Aardema afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.