Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9330

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers308644/KG ZA 08-505
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanbesteding.Terugkomen op gunningsbeslissing en gelijke behandeling inschrijvers; onduidelijke ervaringseis; nadere verklaring accountant.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer 308644/KG ZA 08-505 Uitspraak: 5 augustus 2008 VONNIS in kort geding in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VANDERHELM MILIEUBEHEER B.V., eiseres, gevestigd te Berkel en Rodenrijs, procureur mr. R.W.J.M. te Pas, advocaat mr. J. Postma (te Delft), - tegen - het openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid DCMR MILIEUDIENST RIJNMOND, gevestigd te Schiedam, gedaagde, procureur mr. S.P.J.F. Zwanen, advocaat mr. A.C.M. Fischer-Braams (te Rijswijk). Partijen worden hierna aangeduid als “Vanderhelm” respectievelijk “DCMR”. 1. Het verloop van het geding De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 30 mei 2008; - pleitnotities en producties van mr. Postma; - pleitnotities en producties van mr. Fischer-Braams. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 22 juli 2008. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan. 2.1 DCRM werkt in opdracht van de zestien Rijnmond-gemeenten en de provincie Zuid-Hol-land. DCRM is sinds 1987 ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling, een rechts-persoonlijkheid bezittend openbaar lichaam. Op basis van de Wet Milieubeheer en de Wet Bodembescherming verleent DCRM milieuvergunningen en controleert DCRM of bedrijven zich aan de regels houden. Daarnaast overlegt DCRM met bedrijven over milieuzorg en wordt voortdurend de kwaliteit van het milieu in de regio gemeten. Vanderhelm drijft een onderneming die zich bezig houdt met het verrichten van (bodem)-onderzoek en het rapporteren op milieukundig gebied. 2.2 DCRM heeft een openbare Europese aanbestedingsprocedure bekend gemaakt welke de op-dracht tot het uitvoeren van milieukundige bodemonderzoeken betreft. De aanbesteding ge-schiedt op basis van de algemene Europese Richtlijn 2004/18/EG voor werken, leveringen en diensten. Uitvoering vindt plaats via het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsop-drachten (BAO) van 16 juli 2005. 2.3 Blijkens artikel 1.3.2 van het Aanbestedingsdocument betreft de opdracht de volgende werkzaamheden: - het verrichten van historisch onderzoek (archiefonderzoek) - het uitvoeren van veldwerkzaamheden - het uitvoeren van chemische analyses - het interpreteren van bodemgegevens - het rapporteren van uitgevoerde werkzaamheden en resultaten - beperkt aanvullend onderzoek (bijvoorbeeld het uitsplitsen van mengmonsters of het herbemonste- ren van een peilbuis). Het eindresultaat betreft de levering van rapporten waarin de uitvoering en de resultaten van het bo-demonderzoek per locatie zijn weergegeven. In 2008 en 2009 gaat het in totaal om ongeveer: - 60 rapporten van historische bodemonderzoeken (zonder vervolgonderzoek) - 40 rapporten van historisch en verkennend bodemonderzoek - 60 rapporten van historisch en oriënterend bodemonderzoek - 60 rapporten van oriënterend bodemonderzoek (of aanvullend onderzoek) - 10 rapporten van nader bodemonderzoek inclusief risico beoordeling. 2.4 In artikel 5.5 van het Aanbestedingsdocument zijn de eisen inzake financiële en economi-sche draagkracht omschreven. Artikel 5.5.1 luidt als volgt: De Inschrijver heeft de afgelopen drie jaar (2005, 2006, 2007) een gemiddelde omzet van € 600.000,- per jaar gerealiseerd met betrekking tot het uitvoeren van bodemonderzoeken die onderwerp zijn van deze aanbesteding. Inschrijver dient de tabel van Bijlage 5 (B.4) in te vullen. 2.5 In artikel 5.6.1 van het Aanbestedingsdocument zijn de eisen inzake technische bekwaam-heid omschreven. Het artikel luidt als volgt: Ter beoordeling van de vakbekwaamheid dient Inschrijver een lijst te overleggen van twee (2) verge-lijkbare afgeronde opdrachten (referenties) die Inschrijver over de afgelopen drie jaar (2005, 2006, 2007) heeft verricht, met vermelding van de: a. minimale omvang en aard van de opdracht; en b. de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren; en c. de naam- en contactgegevens van de contactpersoon waar referenties kunnen worden ingewonnen. De twee (2) referenties dienen als minimumeis te worden aangemerkt. Met vergelijkbare afgeronde opdrachten worden opdrachten bedoeld waaruit ervaring blijkt met: - het verrichten van 160 historische bodemonderzoeken (archiefonderzoek) - het uitvoeren van veldwerkzaamheden n.a.v. 170 bodemonderzoeken - het uitvoeren van chemische analyses n.a.v. 170 bodemonderzoeken - het uitvoeren van bodemgegevens n.a.v. 230 bodemonderzoeken - het rapporteren van uitgevoerde werkzaamheden en resultaten n.a.v. 230 bodemonderzoeken - beperkt aanvullend onderzoek (bijvoorbeeld het uitsplitsen van mengmonsters of het herbemon-steren van een peilbuis) n.a.v. 30 onderzoeken. Inschrijver dient de tabel van Bijlage 5 (B.8) in te vullen. 2.6 Bij brief van 8 april 2008 deelt (de directeur van) DCRM het volgende aan Vanderhelm me-de: Wij hebben uw inschrijving voor onze Europese aanbesteding Bodemonderzoeken, publicatienum-mer: 2008/S 28-037878 zorgvuldig vergeleken met de andere inschrijvingen. In totaal hebben wij in het kader van deze Europese aanbesteding vier (4) inschrijvingen ontvangen. Deze inschrijvingen zijn beoordeeld op basis van de vooraf in het Aanbestedingsdocument bekend gemaakte minimumeisen ten aanzien van de selectie, aanvullende voorwaarden en gunningcriteria. Van de vier ontvangen inschrijvingen is uw inschrijving als eerste geëindigd. Gelet op 6.1.1. van het Aanbestedingsdocument wordt de opdracht aan u gegund (“gunningbeslis-sing”). De raamovereenkomst komt eerst tot stand indien: a. geen van de inschrijvers voor 24 april 2008 bezwaar heeft gemaakt tegen deze gunningbeslissing door het tijdig laten betekenen van een (kort geding) dagvaarding bij de DCMR; en b. de raamovereenkomsten tussen de DCMR en VanderHelm Milieubeheer B.V. zijn ondertekend. Binnenkort zullen wij contact met u opnemen over de ondertekening van de raamovereenkomst. Ik reken op een constructieve samenwerking in de uitvoering van de raamovereenkomst. 2.7 Bij brief van 8 mei 2008 deelt (de directeur van) DCRM onder meer het volgende aan Van-derhelm mede: Op basis van twijfels, bij meerdere afgewezen inschrijvers, zijn nogmaals de financiële en economi-sche eisen en de technische geschiktheid van alle inschrijvers voor de in de aanhef genoemde aanbe-steding bekeken. Ik ben daarbij tot de conclusie gekomen dat u als de oorspronkelijke winnaar, niet voldoet aan de dezerzijds gestelde omzet- en ervaringseisen. Hieronder treft u een nadere uitleg aan. Artikel 5.5.1 van het aanbestedingsdocument bepaalt dat de Inschrijver over drie jaar (2005, 2006 en 2007) een gemiddelde omzet van € 600.000,- per jaar moet hebben gerealiseerd met betrekking tot het uitvoeren van bodemonderzoeken die onderwerp zijn van deze aanbesteding. Uit uw inschrijving blijkt dat uw bedrijf een gemiddelde omzet heeft die hoger is dan is geëist, echter de accountant heeft aangegeven dat hij niet heeft gecontroleerd of de verantwoorde omzet ook daadwerkelijk die werk-zaamheden bevatten welke vallen onder de milieukundige bodemonderzoeken volgens het besluit en de regeling bodemkwaliteit en dus onderwerp zijn van de aanbesteding. Ten aanzien van de ervaringseisen stelt artikel 5.6.1 van het aanbestedingsdocument dat inschrijver een lijst moet overleggen van twee vergelijkbare afgeronde opdrachten (referenties) die inschrijver over de afgelopen drie jaar (2005, 2006 en 2007) heeft verricht met vermelding van de minimale om-vang en aard van de opdracht. Met vergelijkbare afgeronde opdrachten worden opdrachten bedoeld waaruit ervaring blijkt met het aantal in het artikel gekwantificeerde type onderzoeken. In uw inschrijving heeft u een vijftal referenties opgegeven, welke gezamenlijk tot de in artikel 5.6.1 genoemde aantallen onderzoeken kunnen leiden. Dit is echter een onjuiste interpretatie van artikel 5.6.1. Dit artikel richt zich er op – gelet op de in artikel 1.3.2 genoemde omvang van de opdracht – om te verifiëren of de inschrijver ervaring heeft met opdrachten van soortgelijke omvang. Gelet op het bovenstaande voldoet uw Onderneming niet aan de eisen inzake de economische ge-schiktheid en de technische bekwaamheid. Als gevolg van de bovengenoemde herevaluatie is de inschrijving van TAUW B.V. aan te merken als de inschrijving met de “laagste prijs”. Aan deze inschrijver wordt de opdracht dan ook gegund (“Gunningsbeslissing”). 3. Het geschil 3.1 Op gronden als in de dagvaarding vermeld en ter zitting nader toegelicht vordert Vander-helm, zakelijk weergegeven, (primair) dat de voorzieningenrechter DCMR verbiedt om de opdracht te gunnen aan Tauw en dat de voorzieningenrechter DCMR veroordeelt om die op-dracht alsnog aan Vanderhelm te gunnen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, en (subsidiair) dat de voorzieningenrechter DCMR gebiedt de aanbestedingsprocedure te staken en tot heraanbesteding over te gaan, één en ander met veroordeling van DCMR in de kosten van dit kort geding. De vorderingen zijn in de kern gebaseerd op de volgende stellingen (samengevat en voorzo-ver van belang). 3.1.1 DCMR heeft met het versturen van de brief van 8 april 2008 het gerechtvaardigde vertrou-wen gewekt dat de opdracht aan Vanderhelm zou worden verstrekt. Met name mocht Van-derhelm erop vertrouwen dat DCMR de geldigheid van de aanbieding en de geschiktheid van Vanderhelm reeds had beoordeeld toen zij haar voornemen tot gunning bekend maakte. Dat staat ook met zoveel woorden in genoemde brief. Het stond DCMR derhalve niet meer vrij haar voornemen tot gunning van de opdracht aan Vanderhelm te wijzigen. 3.1.2 DCMR staat thans op het standpunt dat zij, voor wat betreft de bekwaamheidseis als be-doeld in artikel 5.6.1, een minimumeis heeft willen stellen waarbij per vergelijkbare afge-ronde opdracht moet blijken van ervaring met de genoemde aantallen en soorten onderzoe-ken. Dat is een onjuiste uitleg van dat artikel. De enige minimumeis die DCMR in artikel 5.6.1 heeft gesteld, is dat er minimaal twee referenties moeten worden aangeleverd, niet meer en niet minder. Bovendien, in artikel 5.6.1 worden aantallen en onderzoeken genoemd die afwijken van de aantallen bodemonderzoeken waar het in deze aanbesteding om gaat, namelijk 230 rapporten van bodemonderzoeken in een tijdsbestek van 2 jaar (artikel 1.3.2). Uit de door Vanderhelm als productie 9 in het geding gebrachte tevredenheidverklaringen blijkt dat Vanderhelm aan deze gestelde bekwaamheidseis voldoet. In eerste instantie heeft DCMR geoordeeld dat zij de inschrijving van Vanderhelm zorgvul-dig heeft vergeleken met de andere inschrijvingen (de gunningbrief van 8 april 2008). Zowel Vanderhelm als DCMR gaven dus dezelfde uitleg aan de bekwaamheidseis. Nu DCRM in-middels op die uitleg is teruggekomen volgt daaruit dat deze eis kennelijk ook voor DCRM niet duidelijk omschreven is. 3.1.3 Vanderhelm heeft ook aan de omzeteis voldaan. Dat blijkt uit de verklaring van haar ac-countant d.d. 27 maart 2008 en uit de aanvulling daarop d.d. 16 mei 2008. 3.2 DCMR heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken. DCMR concludeert tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van Vanderhelm in de proceskosten. DCMR heeft daar-toe in de kern het volgende aangevoerd (zakelijk weergegeven). 3.2.1 DCMR heeft geen raamovereenkomst met Van der Helm ondertekend. De tweede opschor-tende voorwaarde als genoemd in de gunningbrief is dus niet vervuld. Er is dus geen rechts-geldige overeenkomst tot stand gekomen. 3.2.2 DCMR mocht terugkomen op haar aanvankelijke gunningsbeslissing omdat de inschrijving van Vanderhelm ongeldig is. Vanderhelm voldoet niet aan de gestelde omzet- en ervaringseisen. De minimum omzeteis is gerelateerd aan het onderwerp van de aanbesteding en de accoun-tant van Vanderhelm heeft verklaard dat hij dit niet als zodanig heeft gecontroleerd. De minimum bekwaamheidseis van twee vergelijkbare, afgeronde opdrachten, waarbij per vergelijkbare, afgeronde opdracht moet blijken van ervaring met de in artikel 5.6.1 van het aanbestedingsdocument genoemde aantallen en soorten onderzoeken, is evenmin voor twee-erlei uitleg vatbaar. In het kader van de nota van inlichtingen zijn hierover door geen van de inschrijvers vragen gesteld. Over de uitleg van de omzet- en ervaringseisen kan derhalve geen twijfel bestaan. Het transparantiebeginsel is dus ook niet geschonden. Dat DCMR aan-vankelijk over het hoofd heeft gezien dat Vanderhelm niet aan deze eisen voldoet, doet daaraan niet af. Volgens geldende rechtspraak kan een ongeldige inschrijving niet alsnog geldig worden door het feit dat een gebrek pas in een later stadium wordt ontdekt. 3.3 Voorzover nodig zal op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, bij de verdere beoordeling worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1 DCMR heeft bij brief van 8 mei 2008 aan Vanderhelm kenbaar gemaakt, dat zij op basis van twijfels bij meerdere afgewezen inschrijvers, nogmaals de geschiktheid van alle in-schrijvers tegen het licht heeft gehouden en uiteindelijk alsnog tot de conclusie is gekomen dat Vanderhelm niet voldoet aan de in het aanbestedingsdocument gestelde ervaring- en om-zeteisen. De voorzieningenrechter is van oordeel, dat het een aanbestedende dienst op zich-zelf vrij staat om op een eerder geuit gunningvoornemen terug te komen, of dit nu eigener beweging is of naar aanleiding van reacties van andere inschrijvers. Indien bij nader inzien blijkt dat een inschrijving ongeldig is (hetgeen DCMR stelt), dient het bij de aanvankelijk winnende inschrijver opgewekte vertrouwen te wijken voor het in het aanbestedingsrecht verankerde beginsel van gelijke behandeling van alle inschrijvers. Uit dat gelijkheids-beginsel vloeit voort dat inschrijvingen die niet aan de bestekvoorwaarden voldoen, buiten beschouwing moeten worden gelaten. 4.2 Aan de orde is de vraag of het voornemen van DCMR om de opdracht niet aan Vanderhelm te gunnen, terecht is. Volgens DCMR is de inschrijving van Vanderhelm ongeldig omdat Vanderhelm niet voldoet aan de eisen inzake technische bekwaamheid als bedoeld in artikel 5.6.1 van het aanbestedingsdocument en evenmin aan de in artikel 5.5.1 bedoelde omzeteis. De voorzieningenrechter kan DCMR niet in dat standpunt volgen, waartoe het volgende wordt overwogen. 4.3 Het beginsel van gelijke behandeling verplicht tot transparantie. Om die reden rust op de aanbestedende dienst de verplichting om de te hanteren criteria op een zodanig duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze te formuleren dat alle behoorlijk geïnformeerde en nor-maal oplettende inschrijvers in staat zijn deze criteria op dezelfde wijze te interpreteren. Naar voorlopig oordeel is van een dergelijke formulering in het onderhavige geval geen sprake. Het gaat dan in het bijzonder om de formulering en uitleg van artikel 5.6.1. Volgens DCMR (pleitnota onder 58) moet het voor alle inschrijvers duidelijk zijn geweest dat het gaat om (a) tenminste twee vergelijkbare, afgeronde opdrachten, waarbij (b) per op-dracht alle in de definitie van “vergelijkbare, afgeronde opdrachten” genoemde soorten en aan-tallen onderzoeken (160, 170, 170, 230, 230, 30) moesten terugkomen. Volgens Vanderhelm heeft DCRM als enige minimum eis gesteld dat er twee referenties moeten worden aangeleverd. DCRM heeft niet als eis gesteld dat er een bepaald minimum aantal bodemonderzoeken verricht zou moeten zijn. Vanderhelm wijst er in dit verband op dat de in artikel 5.6.1 genoemde aantallen niet overeenstemmen met de in artikel 1.3.2 ge-noemde aantallen die met de opdracht zijn gemoeid. Er is niet één gegadigde die in staat is om in één opdracht de in artikel 5.6.1 genoemde aantallen en soorten onderzoeken te halen, aldus Vanderhelm. Geconfronteerd met dit standpunt van Vanderhelm heeft een medewerkster van DCMR ter zitting desgevraagd medegedeeld, dat het de bedoeling van DCMR is geweest, dat een in-schrijver in het verleden in ieder geval ten minste twee opdrachten heeft uitgevoerd (en daarvan referenties kan overleggen), die overeenstemmen met de in artikel 1.3.2 vermelde werkzaamheden en aantallen die thans onderwerp van aanbesteding zijn. Daargelaten dat onduidelijk is gebleven of de nieuw gegunde inschrijver wèl ooit de in artikel 5.6.1 ge-noemde aantallen per opdracht heeft behaald, volgt reeds uit de discrepantie tussen enerzijds wat door DRMR als eis is opgeschreven en anderzijds wat DCMR daarmee heeft bedoeld, dat de opdracht op het onderdeel “eisen inzake technische bekwaamheid” niet op eenduidige, precieze en ondubbelzinnige wijze in het aanbestedingsdocument is geformuleerd. 4.4 DCMR heeft hiertegen nog ingebracht, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter die stel-ling, dat Vanderhelm haar rechten heeft verspeeld door geen gebruik te maken van de moge-lijkheid om vragen te stellen, maar dat verweer wordt verworpen. Het enkele feit dat Van-derhelm geen vragen heeft gesteld, betekent nog niet dat sprake is van voldoende transpa-rantie. 4.5 Uit het vorenstaande volgt dat de Vanderhelm op goede gronden bezwaar heeft gemaakt tegen de (nadere) gunningsbeslissing. 4.6 Ter beoordeling staat voorts of Vanderhelm voldoet aan de in artikel 5.5.1 van het aanbestedingsdocument gestelde omzeteis. Als dat niet het geval is heeft Vanderhelm geen belang bij haar vordering, omdat het niet voldoen aan deze eis tot verplichte uitsluiting dient te leiden. Die situatie doet zich naar voorlopig oordeel evenwel niet voor. Immers, uit de door Van-derhelm overgelegde producties blijkt dat zij een gemiddelde omzet heeft die hoger is dan de door DCMR geëiste gemiddelde omzet van € 600.000,- over drie voorafgaande jaren. Weliswaar heeft de accountant van Vanderhelm aanvankelijk verklaard dat hij niet heeft gecontroleerd of de verantwoorde omzet ook daadwerkelijk de werkzaamheden bevatten die onderwerp van aanbesteding zijn, doch dit behoeft naar voorlopig oordeel niet zonder meer te betekenen dat bijlage B4 - nu in dezelfde door de accountant ondertekende verklaring ook staat vermeld: “goedgekeurd en gewaarmerkt’’ - onjuist is/onvolledig is, terwijl uit de als productie 5 door Vanderhelm overgelegde verklaring van de accountant blijkt dat Vanderhelm aan de desbetreffende criteria voldoet. DCMR heeft hiertegen ingebracht dat het gelijkheidsbeginsel zich ertegen verzet dat Van-derhelm in staat wordt gesteld haar inschrijving met deze nadere, gewijzigde accountants-verklaring aan te vullen. Daargelaten dat DCMR aanvankelijk wel genoegen heeft genomen met de eerste verklaring van de accountant en niet evident is dat de verklaring op formulier B4 onjuist/onvolledig is, zodat een aanvulling geen zelfstandige betekenis behoeft te hebben, is de aanvulling met de tweede verklaring in het onderhavige geval toelaatbaar omdat de onderliggende omzetcijfers gelijk zijn gebleven, en die aanvulling de inhoudelijke aspecten van de inschrijving ongewijzigd laat en niet leidt tot concurrentievervalsing of discriminatie. Dit betekent dat er dus van kan worden uitgegaan dat Vanderhelm aan de omzeteis voldoet. 4.6 De slotsom van deze overwegingen is derhalve dat DCMR niet tot een rechtsgeldige gun-ning aan Tauw kan komen op basis van de onderhavige aanbestedingsprocedure. Daarbij wordt het volgende nog in aanmerking genomen. DCMR heeft aan de overige drie inschrijvers de mogelijkheid geboden om vóór 24 april 2008 bezwaar te maken tegen de beslissing tot gunning van de opdracht aan Vanderhelm door middel van het instellen van een kort geding. Geen van die drie inschrijvers heeft bin-nen die termijn een kort geding aanhangig gemaakt. Wel heeft DCMR na haar beslissing om de opdracht aan Vanderhelm te gunnen zowel mondeling als schriftelijk contact gehad met twee van de andere inschrijvers, zonder dat zij Vanderhelm daarvan in kennis heeft gesteld. Het contact met Tauw heeft ertoe geleid dat DCMR de termijn heeft verlengd waarbinnen bezwaar gemaakt kon worden. Ook daarvan heeft DCMR Vanderhelm niet in kennis ge-steld. Hiermee heeft DCMR nagelaten de inschrijvers gelijk te behandelen en is zij tekort geschoten bij haar informatieverstrekking aan de inschrijvers, op grond waarvan ook de wijze van aanbesteding de toets der kritiek niet kan doorstaan. De eerste vordering van Vanderhelm is derhalve toewijsbaar. 4.7 De tweede vordering van Vanderhelm, ertoe strekkende dat de voorzieningenrechter DCMR gebiedt om de opdracht alsnog aan Vanderhelm te gunnen is reeds niet toewijsbaar omdat een dergelijk (onvoorwaardelijk) gebod tot gunning onverenigbaar moet worden geacht met het in ons recht geldende beginsel van contractvrijheid. 4.8 Voorzover het subsidiair gevorderde nog aan de orde zou kunnen komen nu het primair gevorderde niet integraal wordt toegewezen, oordeelt de voorzieningenrechter dat een belangenafweging rechtvaardigt dat wordt volstaan met een verbod om op basis van de tot op heden gevoerde aanbestedingsprocedure de opdracht aan Tauw te gunnen, zodat betrokkenen in de gelegenheid zijn zich te beraden over de na dit vonnis ontstane situatie. 4.9 Deze overwegingen leiden tot de volgende beslissing, waarbij DCMR, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten moet dragen. 5. De beslissing De voorzieningenrechter, verbiedt DCMR om op basis van de tot op heden gevoerde aanbestedingsprocedure de op-dracht te gunnen aan Tauw, zulks op straffe van een dwangsom van € 250.000,-; veroordeelt DCMR in de kosten van dit kort geding, tot aan de uitspraak aan de zijde van Vanderhelm bepaald op € 339,44 aan verschotten en op € 816,- aan salaris voor de procu-reur; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in bijzijn van mr. T.M. Rijppaert, griffier. Uitgesproken ter openbare terechtzitting. 220/676 de griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen