Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9327

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002941-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

289 Sr. Moord in Tilburg. Beroep op (putatieve) noodweer(exces) verworpen.


Uitspraak

Parketnummer: 20-002941-07 Uitspraak : 5 augustus 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 26 juli 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-811669-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot 12 jaar gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 28 augustus 2006 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; subsidiair: hij op of omstreeks 28 augustus 2006 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 28 augustus 2006 te Tilburg, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Overwegingen met betrekking tot het bewijs en het beroep op strafuitsluitingsgronden. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De verdachte heeft erkend dat hij met een vuurwapen op het slachtoffer (hierna te noemen: [slachtoffer]) heeft geschoten. Hij heeft echter gesteld dat hij daaraan voorafgaand door [slachtoffer] is bedreigd met dat vuurwapen, dat hij vervolgens in een worsteling is geraakt met [slachtoffer], dat hij tijdens die worsteling het vuurwapen op de grond zag liggen, dat hij het heeft opgepakt en vervolgens daarmee heeft geschoten om zijn leven te redden. De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat geen sprake is van voorbedachte raad, zodat het feit niet moet worden gekwalificeerd als moord maar als doodslag, en in de tweede plaats dat sprake was van noodweer, noodweerexces of putatief noodweer(exces), zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit betoog is gebaseerd op de hierboven weergegeven verklaring van de verdachte over de feitelijke gang van zaken, die volgens de raadsman steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en, voor wat betreft de shocktoestand waarin de verdachte verkeerde, in de verklaring van de [getuige 4]. De andersluidende verklaring van de [getuige 5] is volgens de raadsman onbetrouwbaar, omdat deze bevriend was met [slachtoffer], mogelijk een eigen belang heeft bij zijn verklaring en tenslotte aantoonbaar meineed heeft gepleegd in deze zaak. Het hof stelt het volgende vast . (i) Op 28 augustus 2006 vonden op het Verdiplein te Tilburg enkele opstootjes plaats. Uit videobeelden blijkt dat dit zich afspeelde tussen 20:05 en 20:09 uur, dat [slachtoffer] hier telkens bij betrokken was, en dat [slachtoffer] met een andere persoon, beiden op de fiets, het Verdiplein verliet (stam-pv, blz. 14). Die andere persoon was [getuige 5] ([getuige 6], blz. 402; [getuige 7], blz. 410). (ii) Uit getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] op het Verdiplein slaande ruzie had met [getuige 11] en hem bedreigde (“Ik pak jou”, “Ik maak jullie dood, ik steek jou in je nek”) ([getuige 8], blz. 388-389; [getuige 9], blz. 393 en 397; [getuige 6], blz. 401-402; [getuige 10], blz. 414) en dat na die bedreiging twee Marokkaanse jongens terugriepen naar [slachtoffer] (“We zijn voorbereid, we pakken jou wel”) ([getuige 9], blz. 393). [slachtoffer] was aan het vechten met twee Marokkaanse broertjes ([getuige 9], blz. 397). Degene die hen uit elkaar haalde was de persoon die bij [slachtoffer] was, genaamd [naam getuige 5] ([getuige 6], blz. 402; [getuige 5], blz. 437). (iii) [slachtoffer] heeft vervolgens thuis bij zijn moeder in de keuken een slagersbijltje gehaald (vgl. getuige [naam benadeelde], de moeder, blz. 698-699) althans hij had precies zo’n hakbijltje achter zijn broeksband toen hij door de politie werd aangetroffen (stam-pv, blz. 11). (iv) Enige minuten later hebben [slachtoffer] en [getuige 11] elkaar weer getroffen. [slachtoffer] heeft daarbij [getuige 11] achtervolgd en bedreigd met een slagersbijltje ([getuige 12], blz. 666-667; [getuige 11], verklaring 5 april 2007; [getuige 13], blz. 662, die het van [getuige 11] heeft gehoord en het heeft doorverteld aan [verdachte] die hij kort daarna tegenkwam). (v) Omstreeks 20:47 uur hebben [slachtoffer] en [verdachte] elkaar getroffen op het grasveld aan de Stokhasseltlaan. Toen heeft [verdachte] met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer]. Daarbij is [slachtoffer] dodelijk getroffen (stam-pv blz. 10 en 13). (vi) Volgens het deskundigenrapport van de patholoog Visser (NFI) van 22 maart 2007 is het intreden van de dood veroorzaakt door bij de sectie gebleken inschot in de romp, gepaard gaande met massale inwendige bloeduitstorting. Er is sprake van een inschot in de romp van de links zijwaartse zijde van de romp (ter hoogte van de bekkenkam) en een iets voetwaarts verlopend schotkanaal verlopend naar de rechts voor-zijwaarts zijde van de romp. (vii) Blijkens het deskundigenrapport d.d. 3 januari 2007 van ing. Chang (NFI), het schotrestenonderzoek, zijn in de zakken en op de broeksband van de kleding van [slachtoffer] geen schotresten aangetroffen. De veronderstelling dat het slachtoffer een vuurwapen in de zakken of in de broeksband van zijn kleding gedragen heeft, kan hiermee niet worden ondersteund. (viii) Blijkens het schotrestenonderzoek zijn rond de inschotbeschadiging in de linkerzijde van de trui van het slachtoffer sporen aangetroffen die wijzen op een schootsafstand van circa 0,5 en 1,5 meter. (ix) Tenslotte blijkt uit het schotrestenonderzoek dat op de handen van het slachtoffer schotrestdeeltjes zaten. Deze kunnen worden verklaard ofwel door het zelf handelen met een vuurwapen, ofwel door afweren, ofwel door contact met inschotbeschadigingen. (x) De [getuige 2] heeft (bij de raadsheer-commissaris op 26 juni 2008) verklaard dat [slachtoffer], nadat deze was neergeschoten, op de grond lag in een foetushouding en met een hand zijn middel vastpakte en kermde van de pijn. (xi) [getuige 5] heeft - kort gezegd - verklaard dat hij met [slachtoffer] is vertrokken van het Verdiplein en met hem naar diens moeder is gegaan, dat ze daarna [getuige 11] zijn tegengekomen en dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] achter [getuige 11] is aangerend, dat hij en [slachtoffer] daarna zijn doorgefietst en dat ze toen [verdachte] zagen staan, die [slachtoffer] wenkte (“kom maar”), dat [slachtoffer] naar [verdachte] toeliep, dat [verdachte] een beweging maakte alsof hij iets vanachter zijn broeksband haalde, dat hij daarna een pistool in de handen van [verdachte] zag, dat [slachtoffer] en [verdachte] begonnen te rennen, dat [verdachte] inliep op [slachtoffer], dat [verdachte] op de benen richtte en schoot en vervolgens op de rug mikte en nog een keer schoot vanaf een kleine afstand, waarbij het wapen net niet de rug van [slachtoffer] raakte, dat [slachtoffer] meteen hierna op de grond zakte en liggend op de grond een arm voor zijn lichaam hield, dat [verdachte] zoiets zei als “Je weet wat je gezegd hebt” en daarna wegliep, dat [verdachte] vervolgens het pistool op hem, [getuige 5] heeft gericht en daarna wegliep, dat even later [getuige 11] erbij kwam en tegen [slachtoffer] zei “boontje komt om zijn loontje” (verhoor [getuige 5], 29 augustus 2006, 14:24 uur, blz. 437-440). (xii) De [getuige 14], die in een auto voorbij kwam rijden, heeft twee personen vlak achter elkaar zien lopen, met een tussenafstand van 1 – 2 meter, van wie de achterste een pistool in de hand had. De getuige heeft enkele tellen niet gekeken en zag vervolgens dat de voorste persoon, die kennelijk op de grond terecht gekomen was, een beweging omhoog maakte (blz. 467-468). (xiii) De [getuige 15] (blz. 474), die bij de [getuige 14] in de auto zat, verklaart dat zij drie personen zag lopen, twee dicht bij elkaar en de derde iets op afstand. De voorste persoon werd gevolgd door de twee anderen. De getuige hoorde toen een knal en zag de voorste persoon op zijn knieën zakken en hem daarna weer opstaan. (xiv) De [getuige 16] (blz. 725-727) heeft met [getuige 5] gesproken op 28 augustus 2006 kort na het schietincident. [getuige 5] vertelde toen dat [slachtoffer], na de ruzie op het Verdiplein, iets van een pistool wilde gaan halen, dat dit niet lukte en dat [slachtoffer] toen een kapmes is gaan halen, dat ze later [verdachte] zagen staan die naar [slachtoffer] wenkte om te komen, dat [slachtoffer] wegrende, dat [verdachte] wegrende, dat [verdachte] twee keer had geschoten, de eerste keer toen [slachtoffer] toen [slachtoffer] weg probeerde te komen en de tweede keer nadat [slachtoffer] gestruikeld was, dat [verdachte] [slachtoffer] in de rug schoot, dat [getuige 11] daarna nog bij [slachtoffer] had gestaan en iets tegen [slachtoffer] had gezegd. (xv) De [getuige 17] (blz. 739 en 741-742) heeft [getuige 5] gesproken op 28 augustus 2006 kort na het schietincident. [getuige 5] vertelde dat “die Marokkaan” tweemaal op [slachtoffer] had geschoten en dat die jongen ook nog het pistool op hem, [getuige 5] had gericht. (xvi) De [getuige 18] (blz. 734-735) heeft [getuige 5] gesproken op dinsdagochtend 29 augustus 2006, de dag na het schietincident. [getuige 5] vertelde dat een Marokkaan genaamd [verdachte] naar [slachtoffer] had gewenkt, dat [slachtoffer] naar [verdachte] ging, Dat [verdachte] een pistool trok, dat [slachtoffer] was weggerend, dat [verdachte] vier keer op [slachtoffer] had geschoten en dat [slachtoffer] in de rug was geraakt door het derde schot, dat [verdachte] ook nog op [getuige 5] had gericht en vervolgens was weggerend, dat de broer van [verdachte], [getuige 11] bij [slachtoffer] was gekomen en tegen [slachtoffer] zei “boontje komt om zijn loontje”. Het hof overweegt het volgende. (a) Het hof acht de verklaring van de meest nabije getuige, [getuige 5] betrouwbaar. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat [getuige 5] niet de waarheid spreekt als hij verklaart dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer] een hakbijltje bij zich had, heeft hij telkens in zijn verhoren door de politie en de rechter-commissaris consistent verklaard over de toedracht van het schietincident, zijnde dit een ander voorval dan het onder (iv) bedoelde incident tussen [slachtoffer] en [getuige 11]. Hetgeen [getuige 5] heeft verklaard bij de politie – zoals weergegeven onder (xi) – is bovendien in de kern consistent met hetgeen hij voorafgaande aan deze verklaring heeft gezegd tegen de getuigen [getuige 16] (xiii), [getuige 17] (xiv) en [getuige 18] (xv), daargelaten dat er verschillen zijn wat betreft het aantal schoten. (b) De verklaring van [getuige 5] vindt steun in die van de getuigen [getuige 14] (xii) en [getuige 15] (xiii). (c) De verklaring van [getuige 5] dat [slachtoffer] in de rug is geschoten toen deze door [verdachte] werd achtervolgd, vindt steun in het sectierapport (v). Uit dit rapport leidt het hof af dat het slachtoffer schuin van opzij en enigszins van achteren is beschoten en dat [slachtoffer] en de verdachte op het moment van het schot niet tegenover (met het gezicht naar elkaar toe) elkaar stonden. Dit maakt de verklaring van de verdachte dat hij schoot om zijn leven te redden minder aannemelijk. (d) De verklaring van [getuige 5] over de korte schootsafstand vindt steun in het schotrestenonderzoek (viii). (e) Het feit dat schotrestdeeltjes zijn aangetroffen op de handen van [slachtoffer] bewijst niet dat deze een vuurwapen in de hand heeft gehad. Zoals wordt gesteld in het rapport van schotrestenonderzoek, kunnen deze schotrestdeeltjes ook op de handen zijn gekomen door afweren of door contact met inschotbeschadigingen (ix). Uit de verklaring van [getuige 2] (x) blijkt dat het slachtoffer, toen hij op de grond lag, zijn middel vastpakte en kermde van de pijn. Dit kan de schotrestdeeltjes aan de handen verklaren, immers de inschotbeschadiging van de huid is blijkens het sectierapport ter hoogte van het middel. (f) Voorts geeft het schotrestenonderzoek (vii) geen steun aan de veronderstelling dat [slachtoffer] een pistool heeft gedragen in zijn broekzakken of in de broeksband. (g) Het feit dat [slachtoffer] een hakbijltje in zijn broeksband droeg, bewijst enerzijds niet dat hij geen pistool had, maar maakt dit anderzijds wel minder aannemelijk. Uit de verklaring van [getuige 16] (xiv) kan worden afgeleid dat [slachtoffer] wel heeft gezocht naar een vuurwapen, maar dit niet heeft kunnen vinden en daarom een bijltje heeft meegenomen. Dit maakt de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] een pistool bij zich had en daarmee de verdachte bedreigde, minder aannemelijk. Uit de verklaring van [getuige 5] (blz. 438) blijkt dat deze vanaf het incident tussen [slachtoffer] en [getuige 11] steeds bij [slachtoffer] is geweest, zodat [slachtoffer] zich niet zonder dat [getuige 5] dit wist alsnog heeft kunnen voorzien van een vuurwapen. (h) Gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (die bij [getuige 14] in de auto zat; blz. 470), [getuige 3] (bij de raadsheer-commissaris op 17 april 2008) en [getuige 2] (bij de rechter-commissaris op 13 december 2006 en de bij raadsheer-commissaris op 26 juni 2008) kan niet worden uitgesloten dat de verdachte en [slachtoffer] op enig moment tegenover elkaar hebben gestaan en tegen elkaar hebben staan duwen. Echter geen van deze getuigen heeft gezien dat [slachtoffer] een pistool in zijn hand had. [getuige 2] maakt melding van een (be)dreigend gebaar van [slachtoffer], niet alleen bij de ruzie op Verdiplein maar ook bij de latere confrontatie met de verdachte op het gras bij de Stokhasseltlaan. Dit kan passen in de ruzie tussen de twee, maar [getuige 2] heeft verklaard dat hij niet kan zeggen dat [slachtoffer] toen daadwerkelijk iets (als een vuurwapen) in zijn hand had. (i) Het vuurwapen is verdwenen van de plaats delict en niet opgespoord. Dus kan niet worden nagegaan of er sporen van [slachtoffer] op het wapen zaten. De kleding die de verdachte droeg tijdens het incident is niet meteen erna veiliggesteld; de verdachte is verdwenen van de plaats delict en heeft zich pas enkele dagen later, op 1 september 2006 ter beschikking gesteld van de politie. Er kan dus niet worden nagegaan of er sporen van het vuurwapen aan de kleding van de verdachte zaten. (j) Het hof acht niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] een vuurwapen bij zich had en daarmee de verdachte heeft bedreigd. Gelet op deze vaststelling ontbeert het verweer – een beroep op (putatieve) noodweer(exces) – feitelijke grondslag, zodat het wordt verworpen. (k) Nu de verdachte zich tevoren heeft voorzien van een geladen vuurwapen, de confrontatie met [slachtoffer] niet uit de weg is gegaan maar deze kennelijk heeft opgezocht (zoals is af te leiden uit de verklaring van [getuige 5] (xi) dat [verdachte] wenkte naar [slachtoffer]) en hij tweemaal op [slachtoffer] heeft geschoten terwijl die wegrende, concludeert het hof dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op zijn kennelijke besluit om [slachtoffer] te doden en dat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dit betekent dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het bewezenverklaarde feit moet dus worden gekwalificeerd als moord. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf en maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De verdachte heeft welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee een onomkeerbaar verlies en groot leed toegebracht aan de familie, vrienden en het kind van het slachtoffer. Door een delict als het onderhavige wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Naar het oordeel van het hof kan voor moord in de regel niet worden volstaan met een lagere gevangenisstraf dan 10 jaar, maar in het voordeel van verdachte heeft het hof rekening gehouden met: - de omstandigheid dat de verdachte niet eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld; - de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde; - de omstandigheid dat het [slachtoffer] zich evenmin onbetuigd heeft gelaten. Gelet op het vorenstaande acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar, passend en geboden. Schadevergoeding Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de kosten van de begrafenis van het slachtoffer zijn betaald door zijn moeder, een bedrag van EUR 5.448,-. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht (artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) aansprakelijk. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden. Benadeelde partij De benadeelde partij, [benadeelde], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.448,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Daarbij heeft echter de rechtbank niet beslist op de gevorderde wettelijke rente. In hoger beroep heeft de benadeelde partij schriftelijk bericht dat ze haar vordering zoals in eerste aanleg wil handhaven tot een bedrag van EUR 6.000,--. Nu in hoger beroep de vordering niet kan worden vermeerderd, verstaat het hof dit als het herhalen in hoger beroep van de integrale vordering (inbegrepen de wettelijke rente) in eerste aanleg. De vordering betreft de begrafeniskosten, welke ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij, de moeder van het [slachtoffer]. Ingevolge artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan vergoeding van deze kosten worden gevorderd in het strafproces. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De vordering is niet betwist. De wettelijke rente wordt toegewezen met ingang van 5 december 2006, zijnde de dag waarop de voeging is ingediend bij de officier van justitie. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Moord. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres], [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.448,00 (vijfduizend vierhonderd achtenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2006. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 5.448,00 (vijfduizend vierhonderd achtenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2006. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij, [benadeelde], gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter, mr. J.C.A.M. Claassens en mr. N.J.M. Ruyters, in tegenwoordigheid van mw. H. Van Zandbeek, griffier, en op 5 augustus 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.