Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9325

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/17189
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / voorlopige voorziening / bezwaar / procesbelang / schorsing alle rechtsgevolgen
Verzoeker verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat alle rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenstverklaring worden geschorst tot 4 weken nadat op bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een voldoende concreet belang heeft gesteld, gelegen in de strafbaarstelling van zijn aanwezigheid hier te lande, zijn belang om het land niet te worden uitgezet en zijn belang bij de mogelijkheid van het bewerkstelligen van rechtmatig verblijf. Het bezwaar gericht tegen de ongewenstverklaring heeft een redelijke kans van slagen. Ten aanzien van de te treffen voorziening, stelt de voorzieningenrechter vast dat de Afdeling bij uitspraak van 14 maart 2008 (JV 2008/178) heeft geoordeeld dat, gelet op de aard en strekking van een ongewenstverklaring, die voorziening uitsluitend kan worden geacht te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om de vreemdeling uit te zetten. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter echter niet in dat die aard en strekking zich in dit geval verzetten tegen de schorsing van alle uit het besluit tot ongewenstverklaring voortvloeiende rechtsgevolgen. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat deze toewijzing niet tot gevolg heeft dat verzoeker rechtmatig in Nederland verblijft.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08/17189 BEPTDN uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 31 juli 2008 inzake [verzoeker], geboren op [1979], van gestelde Sieraleoonse nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. gemachtigde: mr. C. de Jongh, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Aan de orde is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 14 mei 2008 tegen het besluit van 24 april 2008. Bij dat besluit heeft verweerder verzoeker ongewenst verklaard krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). 1.2 Verzoeker heeft de voorzieningenrechter primair verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. 1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 23 juli 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verzoeker en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen belang heeft bij beoordeling van het ingediende verzoek om uitzetting achterwege te laten, omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft en derhalve Nederland dient te verlaten. 2.3 Verzoeker heeft gesteld dat zijn belang met name is gelegen in het feit dat zijn aanwezigheid hier te lande krachtens het bepaalde in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is. Daarnaast heeft hij gesteld er belang bij te hebben om Nederland niet te worden uitgezet, met name gelet op het bijwonen van een hoorzitting die in de bezwaarfase mogelijk plaatsvindt. Voorts kan verzoeker, zolang de ongewenstverklaring van verzoeker voortduurt, ingevolge het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw geen rechtmatig verblijf verkrijgen en is het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning dan wel het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de afwijzing van een dergelijke aanvraag, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), op voorhand zinloos. Teneinde rechtmatig verblijf hier te lande te kunnen bewerkstelligen, stelt verzoeker belang te hebben bij inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoeker een concreet belang heeft gesteld bij de beoordeling van het verzoek tot het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. 2.4 Bij de beoordeling van dat verzoek acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft hierbij geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel. 2.5 Verzoeker heeft met stukken onderbouwd aangevoerd dat sprake is van een persoons-verwisseling, waardoor de straf van de heer [...] op het strafblad van verzoeker is komen te staan. Uit een e-mailbericht van de Justitiële Informatiedienst d.d. 4 april 2008 blijkt dat de namen van deze personen om onduidelijke redenen gekoppeld zijn, terwijl dit niet juist is. 2.6 Gelet op het door verzoeker aangevoerde en dan met name het e-mailbericht van een medewerker Matching van de Justitiële Informatiedienst, waarin is neergelegd dat geen onderlinge relatie tussen beide personen is te vinden en dat voor zover bekend sprake is van twee verschillende identiteiten en dat de parketzaken die horen bij de heer [...] zijn verwijderd onder het VIPnummer waaronder verzoeker bekend is, kan aan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter nog in aanmerking dat ook verweerder ter zitting heeft erkend dat in de bezwaarfase, gelet op de overgelegde stukken, nader onderzoek is aangewezen. Volgens verweerder moet meer worden onderzocht dan wat tot nu toe is gedaan. 2.7 Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de te treffen voorziening, stelt de voorzieningenrechter vast dat de Afdeling bij uitspraak van 14 maart 2008 (JV 2008/178) heeft geoordeeld dat, gelet op de aard en strekking van een ongewenstverklaring, die voorziening uitsluitend kan worden geacht te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om de vreemdeling uit te zetten. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter echter niet in dat die aard en strekking zich in dit geval verzetten tegen de schorsing van alle uit het besluit tot ongewenstverklaring voortvloeiende rechtsgevolgen. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat deze toewijzing niet tot gevolg heeft dat verzoeker rechtmatig in Nederland verblijft. 2.8 In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8.84, vierde lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). 2.9 De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ad € 145,- zal vergoeden. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat alle uit het besluit tot ongewenstverklaring voortvloeiende rechtsgevolgen worden geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 145,-. Aldus vastgesteld door mr. M.P. Glerum en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2008. De griffier: mr. M.L. Bressers De rechter: mr. M.P. Glerum afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.