Jurisprudentie
BD9312
Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7012 AWBZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7012 AWBZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening van eigen bijdrage ten nadele.
Uitspraak
06/7012 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van wijlen [naam betrokkene], allen wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 oktober 2006, 06/1976 AWBZ (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellanten
en
de onderlinge waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Tilburg, (hierna: CZ).
Datum uitspraak: 30 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
CZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2008. Voor appellanten is verschenen [v.d. V.], bijgestaan door mr. drs. M.C.J. van Rijswijk, advocaat te Breda. CZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Clijsen, werkzaam bij CZ.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [naam betrokkene] verbleef sinds 17 januari 2003 in verpleeghuis De Riethorst te Geertruidenberg, een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Zij is op 8 februari 2006 overleden.
1.2. Bij besluit van 22 mei 2003 heeft CZ de eigen bijdrage voor dit verblijf als bedoeld in het Bijdragebesluit zorg (hierna: het Besluit) met ingang van 17 januari 2003 vastgesteld op € 106,-- per maand. Het betreft blijkens het besluit een voorlopige vaststelling.
1.3. Bij besluit van 13 april 2004 heeft CZ de eigen bijdrage over de periode van 17 januari 2003 tot en met 16 juli 2003 vastgesteld op € 165,17 per maand. Het betreft blijkens het besluit een definitieve vaststelling.
1.4. Bij besluit van 5 mei 2004 heeft CZ de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2004 vastgesteld op € 172,93 per maand. Het betreft blijkens het besluit een definitieve vaststelling.
1.5. Bij besluit van 19 juli 2005 heeft CZ de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2004 vastgesteld op € 942,18 per maand. Het betreft blijkens het besluit een definitieve vaststelling.
1.6. Bij besluit van 6 maart 2006 heeft CZ na door appellanten gemaakt bezwaar het besluit van 19 juli 2005 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 maart 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, in hoofdzaak, geoordeeld dat appellanten er redelijkerwijs van op de hoogte hadden kunnen zijn dat vanaf 17 januari 2003 een lage eigen bijdrage en per 17 juli 2003 een hoge eigen bijdrage verschuldigd was; de rechtbank achtte het niet aannemelijk dat appellanten hierover in het geheel niet zijn geïnformeerd. Daarom kan een beroep op het vertrouwens- dan wel rechtszekerheidsbeginsel niet worden gehonoreerd.
3. Namens appellanten is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan is dat zij, dan wel hun moeder, in het verpleeghuis adequate informatie hebben ontvangen. Voorts hebben zij betoogd dat zij van de juistheid van de genomen besluiten mochten uitgaan. Zij achten het in strijd met de rechtszekerheid om een hoge eigen bijdrage van € 942,18 per maand op te leggen met terugwerkende kracht tot een datum gelegen vóór 19 juli 2005.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4. De Raad stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat CZ bij de besluiten tot oplegging van de eigen bijdrage een aantal fouten heeft gemaakt en dat niet tijdig is beslist omtrent het opleggen van de hoge bijdrage. Evenmin wordt de hoogte van de bij besluit van 19 juli 2005 opgelegde eigen bijdrage van € 942,18 per maand in hoger beroep bestreden. Ook voor de Raad staat derhalve vast dat het besluit van 5 mei 2004, waarbij de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2004 is vastgesteld op € 172,93 per maand, niet juist is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 19 juli 2001, LJN AB3125), komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.1. De Raad is van oordeel dat, gelet op de tekst van de beschikking van 5 mei 2004 en de daarbij gevoegde toelichtende brief, het voor appellanten niet kenbaar kon zijn dat bij deze beschikking niet de hoge, maar abusievelijk nog steeds de lage bijdrage werd opgelegd. De enkele vermelding in deze beschikking van artikel 14, onder l, van het Besluit acht de Raad daartoe onvoldoende. Appellanten hebben deze beschikking mogen opvatten als de definitieve vaststelling van de hoge eigen bijdrage over de periode met ingang van 1 januari 2004.
4.2. De schriftelijke mededeling van 11 februari 2003, waarop CZ heeft gewezen, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat appellanten de ontvangst van deze mededeling hebben ontkend, wordt daarin slechts gesteld dat volgens de thans bekende gegevens met ingang van 17 juli 2003 een hoge bijdrage verschuldigd is; voorts wordt medegedeeld dat de hoogte van de bijdrage zal worden vastgesteld aan de hand van een inkomensonderzoek c.q. dat de bestaande bijdrageplicht wordt gecontinueerd. De definitieve vaststelling van de eigen bijdrage, zoals geschied bij het besluit van 5 mei 2004, behoeft hiermee niet strijdig te zijn.
4.3. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat appellanten nog rekening hadden moeten houden met een wijziging van de op 5 mei 2004 vastgestelde eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2004. De herziening van de eigen bijdrage ten nadele van appellanten met een terugwerkende kracht van 18 maanden tot 1 januari 2004 moet dan ook in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid worden geacht.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het besluit van 6 maart 2006 vernietigen en bepalen dat CZ met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt. Met het oog op dit nieuw te nemen besluit overweegt de Raad nog dat er vanaf 19 juli 2005 geen aanleiding meer is om de vaststelling van de hoge eigen bijdrage voor onjuist te houden.
5. De Raad ziet aanleiding om CZ te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in eerste aanleg en op € 644,-- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 6 maart 2006;
Bepaalt dat CZ een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt CZ in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1288,--;
Bepaalt dat CZ aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.N.A. Bootsma en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008.
(get.) R.M. van Male
(get.) M.J. Bernhagen
OA