Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9300

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/2801 ZFW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mededeling aan in Marokko wonende betrokkene dat hij verdragsgerechtigd is en dat hij op grond van artikel 13 NMV recht heeft op medische zorg in het woonland, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen meervoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/2801 ZFW tussen: [eiser], wonende te [woonplaats] eiser, en: de Raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen, verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. van Dijen, [vertegenwoordiger 2] en [vertegenwoordiger 3]. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 23 juli 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2007 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 7 februari 2008. 2. OVERWEGINGEN Verweerder heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op medische zorg in zijn woonland ten laste van Nederland. Dit betekent dat artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (hierna ook: Zvw) van toepassing en eiser de Zvw-bijdrage verschuldigd is. Verweerder heeft om die reden besloten om aan de pensioen- of uitkeringsinstantie te verzoeken, voornoemde bijdrage in te houden op de uitkering van eiser. Eiser heeft hiertegen bij brief van 12 maart 2007 bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat volgens de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 april 2007 (LJN: BA3791 en BA3796) er geen sprake is van een besluit bevat in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit heeft eiser een beroepschrift ingediend. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de inhoudingen op zijn uitkering. Eiser kan in Marokko geen gebruik maken van de verstrekkingen op grond van de AWBZ en de premies voor de Zvw zijn te hoog. Aan de orde is het antwoord op de vraag of de vaststelling van verweerder een besluit behelst in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft vastgesteld en eiser geïnformeerd dat hij op grond van artikel 13 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: NMV) recht heeft op medische zorg in het woonland. Verweerder heeft met genoemde brief met andere woorden vastgesteld dat eiser verdragsgerechtigd is. Naar het oordeel van de rechtbank behelst een dergelijke vaststelling door verweerder een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Artikel 13 van het NMV luidt – voor zover van belang – als volgt: Titel III. Bijzondere bepalingen Hoofdstuk I. Ziekte en moederschap 1. Wanneer de pensioengerechtigde aan wie krachtens de wettelijke regelingen van beide Verdragsluitende Partijen pensioenen zijn verschuldigd, recht heeft op verstrekkingen krachtens de wettelijke regelingen van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij woont, met inachtneming van, in voorkomend geval, het in artikel 4 bepaalde, worden deze verstrekkingen aan deze pensioengerechtigde en zijn gezinsleden verleend door het orgaan van de woonplaats en ten laste van dit orgaan, alsof hij uitsluitend pensioengerechtigd was krachtens de wettelijke regelingen van deze laatste Partij. 2. Wanneer de pensioengerechtigde aan wie krachtens de wettelijke regelingen van een Verdragsluitende Partij een pensioen is verschuldigd of aan wie krachtens de wettelijke regelingen van beide Verdragsluitende Partijen pensioenen zijn verschuldigd, geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wettelijke regelingen van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij woont, ontvangen hij en zijn gezinsleden desalniettemin deze verstrekkingen, voor zover hij, met inachtneming van, in voorkomend geval, het in artikel 4 bepaalde, krachtens de wettelijke regelingen van de eerstgenoemde Partij recht heeft op de genoemde verstrekkingen, of daarop recht zou hebben, indien hij op het grondgebied van deze Partij woonde. De verstrekkingen worden verleend door het orgaan van de woonplaats, overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regelingen, alsof de betrokkene krachtens deze wettelijke regelingen recht zou hebben op de genoemde verstrekkingen, maar deze komen ten laste van het bevoegde orgaan. 7. Indien de wettelijke regelingen van een Verdragsluitende Partij voorzien in inhouding van premies ten laste van de pensioengerechtigde om de verstrekkingen te waarborgen, is het orgaan van deze Partij, dat een pensioen verschuldigd is, gemachtigd tot deze inhoudingen over te gaan, wanneer de verstrekkingen krachtens dit lid ten laste komen van een orgaan van de genoemde Partij. In artikel 69 van de Zvw is – voor zover van belang – het volgende bepaald. 1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan. 2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor de toepassing van artikel 22 alsmede, voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd. Verweerder dient teneinde te kunnen bepalen of eiser recht heeft op verstrekkingen in het woonland, zoals ook moge blijken uit voornoemde bepalingen, een aantal vaststellingen te doen. In de eerste plaats dient verweerder vast te stellen of personen onder de personele en materiële werkingssfeer van het NMV vallen. Vervolgens dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval of het bepaalde in artikel 13 van het NMV van toepassing is. Teneinde dit te kunnen vatstellen, dient verweerder onderzoek te verrichten naar – onder meer – de verzekeringspositie van betrokkene in zijn woonland en naar de vraag of betrokkene al of niet in Nederland verzekerd zou zijn als hij in Nederland zou wonen. Nu verweerder op basis van de hem tot dan toe bekende informatie van eiser, heeft vastgesteld dat eiser verdragsgerechtigde is en welke van de hierboven weergegeven bepalingen op eiser van toepassing is, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een besluit. Eisers belang is ook betrokken bij deze vaststelling. De vaststelling van verdragsgerechtigdheid en van de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 13 van het NMV dragen immers de conclusies dat eiser voor wat betreft de medische zorg onder de wetgeving van zijn woonland valt, en voor wat betreft de inhouding van de bijdragen voor deze zorg onder de wetgeving van Nederland, hetgeen tot gevolg heeft dat eiser geconfronteerd wordt met inhoudingen op zijn uitkering. De rechtbank verwijst naar het bepaalde in artikel 13, zevende lid, van het NMV. Voorts is een betrokkene er bij gebaat om in een zo vroeg mogelijk stadium en niet pas bij de voorlopige jaarrekening van verweerder, kennis te nemen van de vaststelling dat hij onder artikel 13 van het NMV valt en dat hij mitsdien een bijdrage verschuldigd is, die wordt ingehouden op zijn uitkering. Tot slot verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden, geregistreerd onder procedurenummer AWB 07/2968 ZFW (bijgevoegd). In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de vaststelling dat betrokkene verdragsgerechtigd op basis van Verordening (EEG) 1408/71 een besluit behelst in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het bepaalde in artikel 13 van het NMV bevat een vergelijkbaar systeem als het systeem vervat in de artikelen 28 en verdere, van Verordening (EEG) 1408/71. De rechtbank komt gelet op voorgaande tot de conclusie dat verweerder de bezwaren van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht met betrekking tot het beroep te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een beslissing neemt op het bezwaarschrift van eiser; - bepaalt dat het College voor zorgverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2008 door mr. J.F.A.M. Graafland, voorzitter en mrs. H.J. Tijselink en C.G. Meeder, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Afschrift verzonden op: DOC: A/B/C