Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9295

Datum uitspraak2008-04-28
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 07/1127 BESLU K1
Statusgepubliceerd


Indicatie

In bijgevoegde uitspraak spreekt de rb uit dat een (schriftelijke) beslissing om een woonwagen en twee caravans te taxeren en de woonwagen te slopen en de caravans af te voeren is aan te merken als een (bestuursdwang)besluit omdat verweerder daarmee is opgetreden in het kader van zijn publiekrechtelijke taak (handhaving openbare orde en veiligheid en het zorgvuldig veilig stellen van de inboedel van de woonwagen en caravans).


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. : 07 / 1127 BESLU K1 Inzake : [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 6 juli 2007, kenmerk: KC/2007/UIT/00492. Datum van behandeling ter zitting: 20 februari 2008 I. PROCESVERLOOP Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beslissing van verweerder van 9 november 2006, om een woonwagen en twee caravans, staande op het perceel [adres] te [woonplaats], te taxeren en de woonwagen te slopen en de caravans af te voeren, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld door mr. P. Ograjensek, als gemachtigde van eiser. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 februari 2008, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.P.J. Massen, P.M.C. Ploum en E. Berkx. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst in afwachting van de uitkomst van een comparitie bij de civiele rechter op 7 maart 2008. Partijen hebben vervolgens op 10 maart , respectievelijk 11 maart 2008 schriftelijk meegedeeld dat de comparitie niet tot overeenkomst tussen partijen heeft geleid, waarna zij bij brieven van 25 maart 2008 aan de rechtbank toestemming hebben verleend, zoals bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens op 31 maart 2008 het onderzoek gesloten en aangekondigd binnen zes weken schriftelijk uitspraak te zullen doen. II. OVERWEGINGEN Bij brief van 9 november 2006 heeft verweerder aan eiser -voor zover relevant- het volgende meegedeeld: “Zoals u bekend is, is uw woonwagen aan de [adres] te [woonplaats] door een brand zwaar beschadigd. Bovendien zijn van de twee aanwezige caravans op het terrein aan de [adres] de ruiten gebroken. Een gevolg hiervan is dat de woonwagen en de caravans in staat van verloedering zijn en dat deze objecten al geruime tijd voor iedereen vrij toegankelijk zijn. (..) In het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het zorgvuldig veilig stellen van de inboedel van de woonwagen en caravans hebben wij besloten maatregelen te nemen. Wij laten u dan ook bij deze weten dat wij deze onveilige situatie zullen aanpakken. Dit houdt in dat de woonwagen en de twee caravans getaxeerd worden, de woonwagen wordt gesloopt en afgevoerd en de twee caravans worden opgeslagen. De gehele inboedel van de woonwagen en de caravans wordt zorgvuldig gefotografeerd, geregistreerd, afgevoerd en verzegeld opgeslagen in zeecontainers.(..).”. Tegen deze brief heeft de gemachtigde van eiser bij schrijven van 15 november 2006 bezwaar gemaakt. De gemachtigde heeft namens eiser kenbaar gemaakt dat hij niet instemt met de door verweerder voorgenomen actie. Bij schrijven van 22 januari 2007 heeft de gemachtigde namens eiser en [belanghebbende] het bezwaar aangevuld. Bij besluit op bezwaar van 6 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd het advies van de Commissie Behandeling Bezwaarschriften, die heeft geconcludeerd dat de brief van 9 november 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daarbij is het standpunt ingenomen dat de brief niet is gericht op het in het leven roepen van een publiekrechtelijk rechtsgevolg, doch slechts betreft de aankondiging van feitelijk handelen. Deze opvatting is nader onderbouwd met de stelling dat de brief niet bedoeld is als een bestuursdwangaanschrijving en een dergelijke verwijzing ook niet in de brief is opgenomen. Er is bovendien geen publiekrechtelijke titel aan te wijzen op grond waarvan de sloop van de woonwagen en de verwijdering van de caravans kan worden afgedwongen. Daarom bestaat er ook geen aan het publiekrecht te ontlenen bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen. Ten aanzien van het feit dat het aanvullende bezwaarschrift mede is ingediend door de [belanghebbende], heeft de commissie overwogen dat de bezwaren van de [belanghebbende] niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn dan wel zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd, zijn ingediend. Voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op de positie van de [belanghebbende], dient het reeds daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus verweerder in navolging van de commissie. Tegen het besluit op bezwaar van verweerder heeft de gemachtigde van eiser bij fax van 9 augustus 2007 beroep ingesteld. In beroep is door de gemachtigde van eiser aangegeven dat er enkel beroep is ingesteld voor het geval de civiele rechter in de aanhangige civiele bodemprocedure zou oordelen niet bevoegd te zijn. De vraag of de brief van 9 november 2006 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, beantwoordt de gemachtigde van eiser bevestigend. Er is, aldus de gemachtigde, sprake van een besluit dat niet van algemene strekking is. Het betreft een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Er is sprake van een handeling gericht op rechtsgevolg, er wordt immers ingegrepen in het eigendomsrecht van eiser. Verwezen is naar de in bezwaar ingenomen stelling dat de brief van 9 november 2006 een beslissing tot het overgaan van bestuursdwang is en daarom kwalificeerbaar is als besluit in de zin van de Awb. Daarnaast is betoogd dat het feitelijk handelen dat wordt aangezegd, tevens de verlening van een vergunning impliceert, namelijk een sloopvergunning, zodat er ook daarom sprake is van een beschikking. Gezien het voorgaande is de gemachtigde van mening dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ten aanzien van verweerders standpunt dat het bezwaar mede ingediend namens de [belanghebbende] te laat zou zijn ingediend, stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat de [belanghebbende] zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden bezwaar heeft gemaakt. Zowel eiser als de [belanghebbende] waren toentertijd gedetineerd en konden niet op een normale wijze met elkaar communiceren. Omdat de brief van 9 november 2006 enkel werd gestuurd aan eiser, duurde het een tijd voor de [belanghebbende] er op kon reageren. Bij verweerschrift heeft verweerder benadrukt dat er pas sprake is van een besluit in artikel 1:3 van de Awb als er een publiekrechtelijke rechtshandeling is verricht. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. Een ingreep in het eigendomsrecht biedt deze grondslag niet (per definitie). Verweerder heeft dan ook zijn standpunt dat de publiekrechtelijke grondslag voor zijn handelen ontbrak, gehandhaafd. Tevens heeft verweerder bestreden dat het feitelijk handelen de afgifte van een sloopvergunning zou impliceren. Voor het slopen van de stacaravan was niet eens een sloopvergunning vereist, dus kan er ook geen sprake zijn van een impliciete afgifte daarvan. Ten aanzien van het door de [belanghebbende] ingediende bezwaar heeft verweerder opgemerkt dat het beroep enkel is ingediend door eiser en dat de [belanghebbende] in de beroepsprocedure daarom reeds geen procespartij (meer) is. Het oordeel van de rechtbank Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de positie van de [belanghebbende] (en het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen het primaire besluit), heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat dit punt niet meer in geschil is. In geschil is dan de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft geacht. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Op grond van de bepalingen van de Awb staat alleen bezwaar en beroep open tegen een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan. Dit volgt uit de artikelen 1:3, eerste lid, 7:1, eerste lid, en 8:1 van de Awb. In artikel 1:3, eerste lid, is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder bestuursdwang wordt volgens artikel 5:21, eerste lid, van de Awb verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Op grond van artikel 5:24, eerste lid, van de Awb wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking (een besluit dat niet van algemene strekking is). Bij de brief van 9 november 2006 heeft verweerder aangekondigd maatregelen te nemen “in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het zorgvuldig veilig stellen van de inboedel van de woonwagen en caravans.”. De rechtbank is gezien (het eerste deel van) deze aanzegging van oordeel dat verweerder in casu is opgetreden in het kader van zijn publiekrechtelijke taak. Het handhaven van de openbare orde en veiligheid is bij uitstek een publiekrechtelijke taak, zij het dat deze taak meestal niet is toebedeeld aan verweerder, maar aan de Burgemeester. Daarbij overweegt de rechtbank verder dat de caravans, de woonwagen, de inboedel en de grond eigendom zijn van eiser (en zijn partner), hetgeen des te minder aannemelijk maakt dat verweerder in deze situatie eenzijdig kon besluiten tot ingrijpen en kon optreden vanuit zijn privaatrechtelijke bevoegdheid. In dat kader verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Raad van State van 1 maart 2006 (LJN: AV2955, te vinden op www.rechtspraak.nl). Vorenstaand oordeel maakt dat er sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, nu immers de aangezegde (en inmiddels uitgevoerde) handelingen een beoogd (althans welbewuste) rechtsgevolg met zich brengen, te weten een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser. Dit leidt tot de conclusie dat de mededeling in de brief van 9 november 2006 voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, zodat eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Dat er mogelijke (bevoegdheids)gebreken kleven aan een (bestuursdwang)besluit, noopt nog niet tot de conclusie dat het daardoor reeds niet meer als een besluit in de zin van de Awb zou zijn aan te merken. De vraag of een rechtsregel kan worden aangewezen, die nodig is voor toepassing van artikel 5:21, eerste lid van de Awb, is dan ook niet bepalend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een besluit in de zin van de Awb, zoals uit de motivering van verweerder lijkt te moeten worden afgeleid. Het niet (kunnen) aanwijzen of ontbreken van een rechtsregel die is overtreden, zou wel als consequentie (kunnen) hebben, dat een dergelijk besluit voor onrechtmatig moet worden gehouden. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit, inhoudende een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, valt een materiële toets óf en zo ja, welke rechtsregel eventueel door eiser zou zijn overtreden, echter buiten het bestek van de onderhavige beroepsprocedure. In dit verband dan ook ten overvloede, zij nog opgemerkt dat, gezien het door verweerder gepresenteerde feitencomplex, niet valt uit te sluiten dat mogelijk een wettelijke grondslag voor verweerders handelen gelegen zou (hebben) kunnen zijn in de (Afdelingen 2 of 3 van de) Woningwet. Gezien het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond. Aan de overige aangevoerde gronden wordt dan ook niet meer toegekomen. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Roermond; bepaalt voorts, dat de gemeente Roermond aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,= volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 16 mei 2008. HM Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.