Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9288

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600539-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

3 maanden voor diefstal in vereniging en bedreiging met brandstichting.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600539-08 Datum uitspraak: 24 juli 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein. Raadsman mr. J.G.M. Dassen. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De bewezenverklaring De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverweging, verwijzen ten aanzien van feit 1 naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, genummerd PL0940/08-007008, dat is opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht, en ten aanzien van feit 2 naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakte procesverbaal, genummerd PL0940/08-007254, dat is opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie Utrecht. Overweging ten aanzien van feit 1 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 mei 2008 te Amersfoort samen met een ander een fiets heeft gestolen. De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van dit feit op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en zijn verklaring ten overstaan van de politie alsmede de verklaringen van de betrokken aangever [aangever 1] (pagina’s 31-32) en de getuige [getuige 1] (pagina’s 41- 42). Verdachte ontkent dat hij dit feit samen met mevrouw [medeverdachte 1], heeft gepleegd. De rechtbank acht echter ook het medeplegen van dit feit wettig en overtuigend bewezen gezien de verklaring van getuige [getuige 1] die onder meer heeft verklaard dat zij een man en een vrouw zag lopen, dat de man de afgesloten fiets vast pakte en terwijl hij deze fiets met zich meedroeg, samen met de vrouw is weggelopen. De getuige [getuige 1] heeft voorts gezien dat de vrouw enige tijd later de fiets heeft opgepakt bij de bagedrager en met de fiets aan de hand is verder gelopen. Op grond van het vooroverwogene en in aanmerking genomen dat de vrouw zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van verdachte is er sprake geweest van opzet op de samenwerking. Overweging ten aanzien van feit 2: De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt mogen worden aangezien zij, hoewel zij geen bedreigde getuigen zijn, in het dossier alleen bij hun voornaam genoemd worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weet wie deze personen zijn. Deze getuigen kunnen via de instelling waar zij werkzaam zijn –en waar zij domicilie hebben gekozen- als getuigen worden opgeroepen. Door het enkele feit dat de personalia van deze getuigen niet volledig in het proces-verbaal staan vermeld, is verdachte dan ook niet beperkt in de mogelijkheid de getuigen à charge te ondervragen teneinde de onbetrouwbaarheid van deze getuigen hetzij de onjuistheid van de getuigenverklaring aan te kunnen tonen. Ook overigens is verdachte hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde onder meer gelet op de verklaring van het slachtoffer [getuige 1] inhoudende dat verdachte op 2 mei 2008 te Amersfoort in het opvangcentrum tegen haar heeft gezegd dat hij haar auto in de fik zou steken (pagina 8). Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 juli 2008 verklaard dat er woorden waren maar dat hij niet heeft geroepen dat hij de auto in de brand zou steken. Omdat hij het opvangcentrum moest verlaten heeft hij in zijn boosheid wel op de grond gespuugd, de stretcher een duw/ zetje gegeven en iets gezegd in de trant van ”ik ga je pakken”. Ook bij de politie heeft verdachte ontkend dit feit te hebben gepleegd. De rechtbank hecht echter, mede gelet op de gemoedstoestand van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde handelen, meer geloof aan de verklaring van getuige [getuige 1], in samenhang bezien met de verklaringen van de getuige [getuige 2] (pagina’s 9-10) en de aangever [aangever 2] (pagina’s 4-5) die hebben gezien dat verdachte in opgefokte toestand was en bedreigingen door verdachte hebben gehoord. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte door het uitspreken van de woorden “ik ga je pakken” opzettelijk [aangever 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht danwel zware mishandeling. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1: diefstal door twee of meer verenigde personen. Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2: bedreiging met brandstichting. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Hiermee heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door het plegen van een dergelijk feit overlast veroorzaakt. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van een medewerkster van het opvangcentrum, alwaar verdachte op dat moment verbleef, door (kort gezegd) te dreigen dat hij haar auto in brand zou steken. Nadat verdachte in het opvangcentrum herhaaldelijk was aangesproken op zijn gedrag en daarop het pand moest verlaten, is hij door het lint gegaan en heeft hij uit boosheid de bedreigende woorden geuit. De bedreiging heeft veel onrust en overlast binnen deze opvang veroorzaakt en gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij de betrokken medewerkster. Het handelen van verdachte rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsstraf mede gezien het feit dat verdachte onlangs, op 5 september 2007, is veroordeeld wegens eenzelfde feit, te weten bedreiging met brandstichting. Uit de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 mei 2008 blijkt dat verdachte een omvangrijke documentatie heeft. In het voorlichtingsrapport van het Centrum Maliebaan te Utrecht, d.d. 15 mei 2008, opgemaakt door N.J.A. van Luijk, reclasseringswerker, wordt –kort gezegd- geadviseerd om oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in overweging te nemen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van één jaar en een toetsing over zes maanden. De raadsman heeft ter terechtzitting –zakelijk weergegeven- bepleit dat wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een of meer van de ten laste gelegde feiten de gevorderde ISD-maatregel niet aan de orde zou moeten zijn, nu het uitdrukkelijke doel van de invoering van de ISD-maatregel is geweest stelselmatige daders aan te pakken die overlast voor burgers en bedrijven veroorzaken in de samenleving. De onveiligheid, de (drugs)overlast en de verloedering in het publieke domein dienen af te nemen door oplegging van deze maatregel. Nu verdachte sinds maart 2005 slechts eenmaal is veroordeeld voor een winkeldiefstal zonder geweld, waardoor de samenleving overlast heeft ondervonden en hij geen overlast veroorzaakt in het publieke domein doordat hij zijn drugsgebruik zelf kan bekostigen door het verkopen van de straatkrant en zijn daklozenuitkering, dient niet tot oplegging van de ISD-maatregel te worden overgegaan. Qua behandeling heeft de ISD-maatregel geen toegevoegde waarde, aldus de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aan de vereisten van artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voldaan. De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de ISD-maatregel. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is geen klemmende noodzakelijkheid dan wel wenselijkheid daartoe naar voren gekomen. Er is niet conform artikel 38m lid 1, 4º gebleken dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van een dergelijke maatregel eist. Verdachte is sinds 1984 veelvuldig veroordeeld, maar hij heeft zich de afgelopen jaren slechts schuldig gemaakt aan enkele strafbare feiten van relatief geringe ernst. Door deze feiten is bovendien slechts in beperkte mate schade en overlast veroorzaakt. Tenslotte heeft verdachte ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij vooralsnog niet bereid is om af te kicken. Hij gebruikt al 25 jaar en is tevreden met het gebruik van een relatief geringe hoeveelheid drugs per dag in de bekostiging waarvan hij op een legale wijze kan voorzien. Deze omstandigheden maken dat de veiligheid van personen en goederen naar het oordeel van de rechtbank niet het opleggen van de ISD-maatregel eist. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (DRIE) MAANDEN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit vonnis is gewezen door mr, L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. N.V.M. Gehlen en D.C.P.M. Straver, rechters, bijgestaan door mr. V. Soeteman als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2008.