Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9284

Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/1550 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kapvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder aan de kapvergunning slechts voorschriften verbinden die betrekking hebben op de uitvoering van de kapwerkzaamheden en de gevolgen daarvan.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/1550 BESLU tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gezamenlijk verder te noemen eisers, en: het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. van der Keur. Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: de Programmadirectie Het Nieuwe Rijksmuseum Amsterdam, vergunninghouder. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 4 april 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2007 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 10 juni 2008. 2. OVERWEGINGEN 1. De feiten 1.1. Op 31 maart 2006 is namens het Programmabureau ‘Het nieuwe Rijksmuseum’ van de Rijksgebouwendienst (hierna: vergunninghouder) een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een vergunning voor het kappen van 36 bomen en het verplanten van drie bomen staande in de tuinen van het Rijksmuseum. 1.2. Bij besluit van 6 juli 2006 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. 1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit in stand gelaten, met dien verstande dat boom met nr. 4 geen onderdeel meer uitmaakt van de kapvergunning en dat de oorspronkelijk aan de vergunning verbonden voorschriften worden vervangen door die welke zijn weergegeven in de bij de bestreden besluiten behorende bijlage. In deze bijlage heeft verweerder aan de kapvergunning onder meer de voorwaarde verbonden dat 31 bomen in de derde categorie en drie bomen in de tweede categorie, alle in handelsmaat 14-16 centimeter, worden herplant. 1.4. In beroep hebben eisers aangevoerd dat de kapvergunning voor de Sophora (boom nr. 26) dient te worden ingetrokken, de herplantvoorwaarden dienen te worden gewijzigd in handelsmaat 30-40, een bomenwacht dient te worden aangesteld, een boom effect analyse dient te worden opgesteld en in het bestek dienen de verplichtingen te worden beschreven waar aannemers zich aan te houden hebben. 2. Beoordeling van het beroep van eiser 2.1. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of eiser belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 2.2. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRvS) dient een betrokkene, om belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning, een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende bij besluiten omtrent een kapvergunning worden aangemerkt, degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Deze criteria zijn onder meer terug te vinden in de uitspraken van de AbRS van 2 juli 2003 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AH 9021) en AbRS van 29 augustus 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BB 2529). 2.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Niet in geschil is dat eiser de bomen vanuit zijn woning niet kan zien, omdat het zicht op de bomen wordt onttrokken door andere woningen. Evenmin is in geschil dat hij op ongeveer 110 meter van de dichtstbijzijnde bomen woont. Deze afstand is op zich zelf onvoldoende om aan te nemen dat in zodanige directe nabijheid van de bomen woont dat hij op grond daarvan als belanghebbende dient te worden beschouwd. Dit blijkt eveneens uit de bovengenoemde uitspraken, waarin een afstand van 100 meter en een afstand van 120 tot 130 meter onvoldoende was om aan het criterium van belanghebbende bij de besluitvorming omtrent een kapvergunning te voldoen. Dat eiser in beroepsprocedures over het kappen van andere bomen wel als belanghebbende is aangemerkt, kan hierop niet van invloed zijn. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het zich laat aanzien dat eiser in deze procedures ten minste een van de bomen vanuit zijn woning kon zien. 2.4. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van eiser, ongegrond. 3. Beoordeling van het beroep van eiseres 3.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening Oud-Zuid (hierna: de Verordening) is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur houtopstand te vellen of te doen vellen. 3.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening kan het dagelijks bestuur de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stadsschoon en waarden van recreatie en leefbaarheid. 3.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Verordening kunnen aan een vergunning in het belang van de waarden als genoemd in artikel 7, eerste lid, de bescherming en het behoud van de houtopstand en ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, voorschriften worden verbonden. 3.4. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Verordening wordt aan de vergunning zo mogelijk een voorschrift tot herplanting verbonden, tenzij een beheerplan van toepassing is. 3.5. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, reeds omdat haar beroep zich ook richt tegen de omvang van de te herplanten bomen. 3.6. Ter zitting heeft eiseres haar beroep beperkt tot de beroepsgrond die zich richt tegen de voorschriften verbonden aan de kapvergunning. In dat kader heeft eiseres allereerst aangevoerd dat in de voorschriften dient te worden opgenomen dat er een bomenwacht moet worden aangesteld die toezicht houdt op de bouwwerkzaamheden, dat er een bomen effect analyse moet worden gemaakt en dat in het bestek verplichtingen moeten worden beschreven waar de aannemers zich aan moeten houden tijdens de bouw. 3.7. De rechtbank overweegt het volgende. De verordening verleent verweerder de bevoegdheid om kapvergunning te verlenen. De in de vergunning opgenomen bevoegdheid om voorschriften te verbinden aan de kapvergunning, dient naar het oordeel van de rechtbank in dat kader gelezen te worden. Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder aan de kapvergunning slechts voorschriften kan verbinden die betrekking hebben op de uitvoering van de kapwerkzaamheden en de gevolgen daarvan. 3.8. Ter zitting is namens eiseres verduidelijkt dat de voorschriften die zij aan de kapvergunning verbonden zou willen zien, dienen ter voorkoming van schade aan de resterende bomen ten gevolge van de uitvoering van bouwwerkzaamheden ter plaatse. De door eiseres beoogde voorschriften zien niet op de uitvoering van de kapwerkzaamheden. De rechtbank is, gezien het vorenstaande, van oordeel dat verweerder dergelijke voorschriften niet aan een kapvergunning kan verbinden. 3.9. In beroep heeft eiseres voorts aangevoerd dat bij herplant een grotere maat bomen moet worden voorgeschreven om de tuin en het gebouw weer zo spoedig mogelijk zijn bijzondere aanzicht te geven. 3.10. De rechtbank overweegt dat verweerder de herplantverplichting heeft ingevuld naar aanleiding van een advies van het Ingenieursbureau Amsterdam (hierna: IBA), neergelegd in de brief van 19 april 2006. Het IBA heeft dit gedeelte van het advies in zijn schrijven echter op geen enkele wijze beargumenteerd, zodat niet inzichtelijk is hoe hij tot deze aanbeveling is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies daarom niet zonder nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Nu verweerder in het bestreden besluit de keuze voor deze categorie bomen ook niet op een andere wijze heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. 3.11. De rechtbank zal het besluit daarom vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en het beroep, voor zover het ziet op de aan de kapvergunning verbonden voorschriften, gegrond verklaren. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. 3.12. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder verklaard dat het IBA zijn advies telefonisch nader heeft toegelicht en daarbij heeft verklaard dat bomen met een relatief kleine handelsmaat zich optimaal aanpassen aan de omgeving, hetgeen de kans op een geslaagde herplant aanzienlijk vergroot. Nu de rechtbank het IBA als een deskundige beschouwt en eiser geen deskundig advies heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan dit standpunt te twijfelen. De rechtbank acht dit standpunt voorts een afdoende motivering voor de keuze van de handelsmaat van de bomen. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder, gezien alle omstandigheden van het geval, niet tot een ander besluit zal komen dan het besluit dat thans vernietigd wordt. Zij zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. 3.13. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover het ziet op de instandlating van de kapvergunning waaronder de aan de kapvergunning verbonden voorschriften, gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. 3.14. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat aan eisers het door hen betaalde griffierrecht van € 143,- te worden vergoed. De rechtbank beslist als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep, voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van eiser, ongegrond; - verklaart het beroep, voor zover het ziet op de instandlating van de kapvergunning, gegrond; - vernietigt het bestreden besluit in zoverre; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven; - bepaalt dat het Stadsdeel Oud-Zuid aan eisers het in beroep betaalde griffierecht van € 143,- (zegge: honderd en drieënveertig euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2008 door mr. L.I.M. van Bergen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van Excel, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B