
Jurisprudentie
BD9279
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 07/1815
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser heeft met verwijzing naar artikel 5:34 van de Awb, verweerder om opheffing van de opgelegde last verzocht, althans vermindering van de opgelegde dwangsom, vanwege blijvende gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de last te kunnen voldoen voor zover het betreft de eis de dakvorm in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning van 19 mei 2000; eiser kon en kan niet voldoen aan de last onder dwangsom, aldus het verzoek. Ten aanzien van de zonder bouwvergunning aangebrachte galerij, hetgeen volgens eiser een overkapping is (en geen galerij), stelt eiser zich op het standpunt dat deze niet verwijderd hoeft te worden nu dit bouwwerk sinds 1 januari 2003 vergunningvrij is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich ten tijde van het primaire besluit blijkbaar voor het eerst heeft gerealiseerd, dat het aanbrengen van het dak conform de verleende bouwvergunning van 19 mei 2000, en derhalve het voldoen aan de last ten aanzien van het dak, onmogelijk is. Dit is immers anders dan ten tijde van de dwangsomprocedure waar de uitvoerbaarheid van de last voor verweerder steeds heeft vastgestaan. Gelet hierop had verweerder in het bestreden besluit niet mogen volstaan met verwijzing naar de onherroepelijkheid van de dwangsombeschikking. Anders dan in het bestreden besluit wordt verondersteld door verweerder, gaat het thans niet over overtrederschap, maar gaat het er om, dat niemand is gehouden tot het onmogelijke, hetgeen de achtergrond is van het bepaalde in artikel 5:34, eerste lid, van de Awb.
Ten aanzien van de last, voor zover die betrekking heeft op de galerij, overweegt de rechtbank dat van (tijdelijke) onmogelijkheid aan de last te voldoen in feite geen sprake is. Ook is het zo dat onherroepelijk vaststaat dat eiser in overtreding was en aan de last dient te voldoen. De rechtbank is echter van oordeel dat een ruime interpretatie van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb inhoudt dat iemand niet alleen niet gehouden kan worden tot het onmogelijke, maar ook niet gehouden kan worden tot het “evident onzinnige”. Dit laatste zou zich kunnen voordoen als iemand iets moet afbreken dat in feite (deels) legaal is of is geworden, maar waarover al onherroepelijk is beslist dat het afgebroken moet worden, waarna het bouwwerk weer (deels) gebouwd zou mogen worden. Of die situatie zich in het onderhavige geval van de galerij voordoet, is niet duidelijk geworden, maar geenszins uitgesloten.