Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9276

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6294 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning WW-uitkering. Hoogte dagloon.


Uitspraak

07/6294 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2007, 07/543 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant Datum uitspraak: 31 juli 2008. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. J.D.A. Domela Nieuwenhuis, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend. Appellant heeft na toestemming van de Raad bij brief van 10 maart 2008 verkregen aanvullende informatie van de ex- werkgever van betrokkene [naam ex-werkgever] te Amsterdam verstrekt. Daarop is vanwege betrokkene gereageerd bij brief van 9 juni 2008. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008. Appellant heeft zich daar doen vertegenwoordigen door mw. mr. N.H.A. Smithuysen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mw. mr. M.A.C. Vijn, advocaat te Amsterdam. II. OVERWEGINGEN De in dit geding te beantwoorden centrale vraag is of appellant bij het op bezwaar genomen besluit van 23 januari 2007, in overeenstemming met het primaire besluit van 27 november 2006, aan betrokkene terecht en op goede gronden met ingang van 1 november 2006 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heeft toegekend uitgaande van een WW-dagloon van € 50,32 op basis van een werkweek bij [ex-werkgever] van 20 uur. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank kort samengevat geoordeeld dat het Uwv op basis van de verkregen informatie en onvolledig feitenonderzoek niet tot evenbedoeld besluit had kunnen komen en heeft het besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep heeft appellant deze zienswijze bestreden en heeft ook de in rubriek I vermelde nader verkregen informatie van ex- werkgever [ex-werkgever] een bevestiging gezien van de juistheid van het door hem genomen bestreden besluit. Daartegenover is namens betrokkene de stelling betrokken dat zijn WW-dagloon per 1 mei 2006 gebaseerd had behoren te worden op een volledige werkweek, gezien de hoogte van de door hem verkregen voorschot-loonbetalingen per mei 2006 en zijn uit de liquiditeitsprognoses naar voren komende omzetting naar een volledig dienstverband per mei 2006. Betrokkene beroept zich daarbij op verklaringen van ex-collega’s en de zienswijze van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv onvolledig is geweest. De Raad overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende. De Raad stelt voorop dat hij niet kan inzien, ook gezien de verkregen bevestiging bij nadere informatie van de ex-werkgever van betrokkene, hoe en waartoe een vollediger onderzoek door het Uwv in deze zaak zou moeten worden ingesteld. Het is trouwens aan betrokkene zijn standpunt tot - aanmerkelijke - verhoging van het WW-dagloon van concreet verifieerbaar en doeltreffend bewijs te voorzien. De Raad overweegt vervolgens dat de bewijsvoering van betrokkene allereerst het gebrek vertoont dat hem van een verdubbeling van de werktijd per 1 mei 2006 van betrokkene van 20 uur naar 40 uur per week tegen een verdubbelde loonbetaling van € 1.000,-- naar € 2.000,-- bruto, neerkomend op een aanzienlijke verbetering van arbeidspositie na indiensttreding op 1 januari 2006 als uitgever, noch uit een schriftelijke arbeidsovereenkomst noch in toereikende mate uit andere gegevens is kunnen blijken. Wat dit laatste betreft, de maandelijkse salarisbetalingen blijkens de specificaties in het dossier per januari 2006 gaan alle van € 1.000,-- bruto uit, en het als zodanig geringe aantal van twee voorschotbetalingen van € 1.400,-- netto per mei en juni 2006 levert volgens de Raad noch naar karakter noch naar hoogte in doorslaggevende mate aanknopingspunten op om overschakeling naar een volledig dienstverband tegen € 2.000,-- bruto zonder meer aan te nemen. De gestelde voor de positie van betrokkene niet ongunstige collegiale verklaringen en liquiditeitsprognoses van de jonge onderneming maken dit evenmin anders. Bij een en ander kan er objectief en feitelijk niet aan worden voorbijgegaan dat die onderneming om welke reden dan ook reeds op 19 september 2006 bij rechterlijke uitspraak failliet is verklaard. De curator heeft daarenboven kennelijk geen stukken kunnen vinden in de bedrijfsadministratie welke erop zouden wijzen dat betrokkene ten tijde in geding meer zou hebben verdiend dan € 1.000,-- bruto per maand en meer zou hebben gewerkt dan 20 uur per week. Op grond van het vorenstaande oordeelt de Raad dat het Uwv niet in onvoldoende mate onderzoek heeft gepleegd en dat de bij dit onderzoek naar voren gekomen feiten en omstandigheden in onderling verband genoegzaam de conclusie schragen dat het Uwv op goede gronden tot de slotsom kon komen dat het WW-dagloon van betrokkene per 1 november 2006 op € 50,32 is gesteld op basis van een werkweek van 20 uur. Dit brengt de Raad tot de beslissing dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan worden gelaten en dat, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep van betrokkene alsnog ongegrond dient te worden verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2008. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) A. Badermann. OA