Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9273

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6203 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Geen onderschatting medische beperkingen. Arbeidskundige kant van de schatting: motivering in hoger beroep. Rechtsgevolgen blijven in stand.


Uitspraak

06/6203 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 september 2006, 06/397 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. N.F.J. Sijstermans, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 januari 2007 heeft appellante informatie van psychiater E.L.A. Verhoeven-Smeets ingezonden. Het Uwv heeft bij brief van 31 januari 2007 een rapport van 22 januari 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige A.G.W.P. van Gorp ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellante is, met schriftelijke kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, vastgestelde feiten en volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit van 24 januari 2006 (het bestreden besluit) zijn besluit van 29 september 2005 heeft gehandhaafd. Daarbij is de laatstelijk aan appellante naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ingevolge de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van 23 november 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het bestreden besluit berust op een juiste, althans toereikende, medische grondslag en dat er geen reden is te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Daarop is het bestreden besluit door de rechtbank in stand gelaten. 3.1. In hoger beroep heeft appellante doen aanvoeren dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat, omdat slechts in beperkte mate informatie bij de behandelende medici was opgevraagd. In het bijzonder heeft appellante gewezen op de door haar van haar behandelend psychiater Verhoeven-Smeets in beroep en in hoger beroep ingezonden inlichtingen. 3.2. Voorts heeft appellante aangevoerd dat twee aan haar in het kader van de arbeidsongeschiktheidsschatting voorgehouden functies, gelet op haar medische beperkingen, niet geschikt zijn en dat zij daarvoor ook de vereiste kennis van tekstverwerking en computergebruik mist. 3.3. Het Uwv heeft bij verweerschrift aangevoerd dat aan de (bezwaar)verzekerings-arts(en) niet was gebleken van voor de beoordeling per de datum in geding relevante onderzoeken en/of behandelingen. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat de gegevens van de behandelende psychiater, onder meer neergelegd in haar in hoger beroep ingezonden rapport van 8 januari 2007, betrekking hebben op de situatie van appellante na de datum in geding en dat daaraan niet valt te ontlenen dat zij per die datum niet in staat is voor haar ook overigens geschikte werkzaamheden te verrichten. 3.4. Bij zijn in hoger beroep ingezonden rapport van 22 januari 2007 heeft de bezwaar-arbeidsdeskundige Van Gorp alle in het kader van de schatting geduide functies op hun geschiktheid gecontroleerd en signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de functionele mogelijkheden van appellante besproken. De geduide functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) heeft de bezwaararbeidsdeskundige alsnog ongeschikt geacht. Daarvoor in de plaats is de eveneens aan appellante geduide functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) gesteld. Het resultaat van de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is hierdoor, aldus de bezwaararbeidsdeskundige, niet gewijzigd. Ter zitting is er nog op gewezen dat appellante over ervaring met computergebruik beschikt, omdat in het rapport van 22 juni 2005 van de verzekeringsarts R. Lustermans wordt vermeld dat appellante het bewerken van foto’s op de computer als hobby heeft. 4.1. De Raad overweegt met betrekking tot de medische situatie van appellante ten tijde hier in geding dat uit het rapport van 16 januari 2006 van de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen blijkt dat zij kennis heeft genomen van de daaromtrent in de brief van 8 januari 2006 van de huisarts opgenomen gegevens. Naar het oordeel van de Raad is in dit rapport afdoende gemotiveerd waarom die gegevens niet tot aanscherping van de voor appellante geldende medische beperkingen behoeven te leiden. Aan de rapportages van de behandelend psychiater Verhoeven-Smeets ontleent de Raad dat appellante kort voor augustus 2006 bij haar in behandeling is gekomen in verband met elk najaar optredende depressieve klachten. Die klachten waren evenwel bij voormelde brief van 8 januari 2006 van de huisarts al aan de bezwaarverzekeringsarts gemeld, zodat deze bij haar oordeelsvorming daarmee rekening heeft kunnen houden. Aan de informatie van de behandelende psychiater ontleent de Raad niet dat de klachten van appellante door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat. 4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting onderschrijft de Raad, mede gelet op hetgeen ter zitting omtrent appellantes vaardigheden op de computer is opgemerkt, het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van Gorp. Daarin is toereikend gemotiveerd uiteengezet dat het merendeel van de geduide functies, met inachtneming van haar medische beperkingen, voor appellante geschikt is te achten en dat op basis van de gehandhaafde functies de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% moet worden gesteld. 5. Nu die motivering evenwel eerst in hoger beroep is gegeven, moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Gelet op het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan dit besluit de rechterlijke toets niet doorstaan. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen dus voor vernietiging in aanmerking. De rechtsgevolgen van dit besluit laat de Raad, het hiervoor overwogene in aanmerking nemend, in stand. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M.W.A. Schimmel. RB