Jurisprudentie
BD9272
Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1326 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1326 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag: Uit de medische informatie blijkt niet dat betrokkene in de relevante (verzekerde) periode arbeidsongeschikt zou zijn geworden en dit gedurende 52 weken is gebleven.
Uitspraak
06/1326 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats], Marokko (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2006, 03/794 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door het Uwv zijn na een daartoe strekkend verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellanten zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B. Snoek.
II. OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv dan wel de rechtsvoorgangers, zijnde in dit geval het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Overheidsdiensten en het bestuur van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging.
2.1. [betrokkene], geboren in 1932 (hierna: betrokkene) heeft van 1965 tot in 1981 in Nederland verbleven. In mei 1981 is hij naar Marokko geremigreerd.
2.2. Betrokkene heeft in 1992 via het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ministerie van SZW) een aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheids wet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 21 december 1992 is desgevraagd nadere informatie hieromtrent ontvangen. Het Uwv heeft vervolgens archiefonderzoek verricht en via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) diverse verklaringen van artsen ontvangen. De aanvraag van betrokkene is volgens door de twee hiervoor genoemde rechtvoorgangers van het Uwv bij beschikkingen van 31 januari 1995 afgewezen omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet kon worden vastgesteld en betrokkene voorts niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest.
2.3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 februari 1997 geoordeeld dat onvoldoende onderzoek naar betrokkenes medische toestand was gedaan en dat opnieuw omtrent zijn aanvraag moest worden beslist.
2.4. Bij besluit van 1 februari 2002 heeft het Uwv na nieuw onderzoek betrokkenes aanvraag opnieuw afgewezen onder overweging dat hem niet in een verzekerde periode arbeidsongeschiktheid was ingetreden die vervolgens 52 weken had geduurd. Betrokkene was inmiddels op 13 mei 2000 overleden. Het bezwaar van zijn erven tegen het besluit van 1 februari 2002 is door het Uwv bij het bestreden besluit van 8 januari 2003 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het door betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstond volgens artikel 6 van de AAW en artikel 19 van de WAO zoals deze ten tijde hier van belang luidden voor een verzekerde zodra hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2. Betrokkene heeft in 1992 een uitkering aangevraagd met het oog op arbeidsongeschiktheid die in de periode 1975-1981 zou zijn ingetreden. Uit het dossier komt naar voren dat appellant een korte periode een uitkering ingevolge de ZW heeft ontvangen, doch niet hoe lang deze periode heeft geduurd. Op basis van de beschikbare gegevens is niet voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De medische informatie, waaronder de door betrokkene overgelegde en anderszins verkregen medische verklaringen dateert overwegend uit een periode ruim na de beweerde ingetreden arbeidsongeschiktheid en biedt geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat betrokkene in de relevante (verzekerde) periode arbeidsongeschikt zou zijn geworden en dit gedurende 52 weken is gebleven. De Raad neemt mede in aanmerking dat betrokkene tot zijn vertrek uit Nederland in 1981 een uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening ontving en dus kennelijk geschikt werd geacht voor de arbeidsmarkt en dat betrokkene volgens de verklaringen van zijn Marokkaanse artsen sedert 1982 in Marokko onder behandeling was. Voor zover nog onduidelijkheid over betrokkenes aanspraken resteert, merkt de Raad op dat deze met name voortkomt uit betrokkenes late aanvraag, ruim tien jaren na de te beoordelen periode, zodat deze voor risico van betrokkene moet blijven.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de AAW en/of de WAO en dat het Uwv derhalve op goede gronden aan betrokkene een uitkering ingevolge deze wetten heeft geweigerd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
OA