Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9271

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2142 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Er zijn geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de bedoelde verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen.


Uitspraak

06/2142 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 maart 2006, 05/4628 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante is een stuk van medische aard ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. Namens appellante is verschenen mr. De Korte, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 2 december 2004 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. 1.2. Bij besluit van 28 juni 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de belasting in de door de arbeidsdeskundige van het Uwv aan appellante voorgehouden functies passen binnen de voor haar vastgestelde zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst van 16 september 2004 en dat appellante per de in geding zijnde datum, 2 december 2004, in staat was te achten bedoelde functies te vervullen. 3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij zich voor 80 tot 100%, althans voor meer dan 15%, arbeidsongeschikt acht door chronische klachten van psychische aard. Verder lijdt zij aan bloedarmoede. Zij stelt door haar onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren geen duurzaam benutbare mogelijkheden te hebben. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over recente informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat deze artsen onvoldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de belastbaarheid van appellante. Door appellante zijn in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de bedoelde verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen. De namens appellante ingezonden informatie betreffende de toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen, nu deze betrekking heeft op een ander wettelijk kader dan de WAO en daarnaast dateert van bijna drie jaar na de datum in geding. 4.2. Mede gelet op het bovenstaande heeft de Raad geen aanleiding gezien een (onafhankelijke) deskundige te benoemen voor nader onderzoek. 4.3. Gelet op de vastgestelde beperkingen is de Raad met het Uwv van oordeel dat appellante per 2 december 2004 in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. 5. De Raad is mitsdien van oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008. (get.) H. Bolt. (get.) R.L. Rijnen. BP