Jurisprudentie
BD9266
Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4571 WAO + 06/6229 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4571 WAO + 06/6229 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning en herziening WAO-uitkering. Geen onderschatting van beperkingen per de beide relevante data in geding. Met in de FML opgenomen beperkingen moet betrokkene in staat worden geacht de hem (uiteindelijk) voorgehouden functies te verrichten.
Uitspraak
05/4571 WAO
06/6229 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2005, 05/345 en 19 september 2006, 05/5322,
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft twee verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de gevoegd behandelde hoger beroepen heeft plaats gevonden op 30 mei 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.K. Dik, advocaat te Voorburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraken heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is werkzaam geweest als magazijnmedewerker en heeft zich op 15 januari 2003 ziekgemeld na een auto-ongeval, met onder andere hoofd-, nek- en rugklachten.
1.3. Bij besluit van 25 juni 2004 heeft het Uwv aan appellant na afloop van de wettelijke wachttijd per 14 januari 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Bij besluit van 24 december 2004 (bestreden besluit 1) zijn de bezwaren van appellant tegen het besluit van 25 juni 2004 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 29 april 2005 is de WAO-uitkering van appellant per 30 juni 2005 door het Uwv ingetrokken, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. De bezwaren van appellant tegen dit besluit zijn bij besluit van 27 september 2005 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak van 22 juni 2005 verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
2.2. Appellant heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 27 september 2005. Tijdens het geding in beroep heeft het Uwv aangegeven dit besluit niet te handhaven en is een nieuw besluit d.d. 31 januari 2006 (bestreden besluit 2) genomen. Bij dit besluit is de WAO-uitkering van appellant per 30 juni 2005 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. De rechtbank heeft het beroep van appellant mede tegen dit besluit gericht geacht. Bij de aangevallen uitspraak van 19 september 2006 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 september 2005 niet-ontvankelijk verkaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich ook kunnen verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van dit besluit.
3.1. De hoger beroepen van appellant richten zich tegen de ongegrondverklaring van de beroepen tegen de beide bestreden besluiten.
3.2. Ten aanzien van de toekenning per 14 januari 2004 van een WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% (bestreden besluit 1) heeft appellant aangevoerd dat hij gelet op vooral zijn psychische klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij meent dat hij in het geheel niet in staat is werkzaamheden te verrichten en acht zich gesteund door de aanwezige medische informatie, in het bijzonder van de hem behandelende psycholoog drs. L.M.A.D. Pesch. Hij acht zich in ieder geval niet in staat om de functie van administratief medewerker (SBC code 515080) uit te oefenen. Bij het wegvallen van deze functie berust de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op een onvoldoende arbeidskundige grondslag.
3.3. Ten aanzien van de herziening per 30 juni 2005 van zijn WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% (bestreden besluit 2) heeft appellant doen verwijzen naar de beroepsgronden die tegen het bestreden besluit 1 zijn aangevoerd. Appellant heeft ook ten aanzien van deze beoordeling gesteld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit niet stand kan houden.
3.4. In de loop van de procedure in hoger beroep is namens appellant meegedeeld, dat het rapport van een in het kader van een procedure aangaande zijn aanspraken op grond van een particuliere verzekering uitgevoerd psychiatrisch onderzoek, (toch) niet aan de Raad zal worden overgelegd. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant wel geciteerd uit dit door de psychiater prof. dr. G.F. Koerselman uitgebrachte rapport. Voorts is namens appellant bevestigd dat de beroepsgronden met name zijn gericht op de voor appellant opgenomen beperkingen; indien van deze beperkingen zou moeten worden uitgegaan betwist appellant niet dat hij daarmee de hem door het Uwv voorgehouden functies kan vervullen. Ter zitting is namens appellant voorts verzocht om het onderzoek te schorsen dan wel te heropenen, om de gelegenheid te krijgen een tweetal nog op te maken rapporten te overleggen.
4.1. Het verzoek om het onderzoek ter zitting te schorsen of het vooronderzoek te heropenen wijst de Raad ter bescherming van de goede procesorde af. Appellant heeft hierom verzocht om in een latere fase rapporten te kunnen overleggen die zijn of worden opgemaakt in het kader van een geschil omtrent zijn aanspraken uit een particuliere verzekering. Op dit moment is echter nog onduidelijk wanneer een van de betreffende onderzoeken verricht zal worden en voorts is onduidelijk of deze rapporten voor dit geding relevante gegevens (zullen) bevatten.
4.2. De arbeidsbeperkingen van appellant zijn neergelegd in twee identieke functionele mogelijkhedenlijsten van 20 april 2004 en 15 februari 2005. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de beperkingen van appellant per de beide relevante data in geding, 14 januari 2004 en 30 juni 2005, door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn onderschat. Appellant is door de arts W.T. Meijer onderzocht op de spreekuren van 20 april 2004 en 31 januari 2005 en met diens bevindingen en met de informatie van zijn huisarts en van de voornoemde hem behandelende psycholoog is rekening gehouden bij het opstellen van de beperkingen. Ook gelet op de inhoud van de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe is namens het Uwv naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen van appellant juist zijn. Van de zijde van appellant is in hoger beroep geen informatie overgelegd die aan de juistheid van de geformuleerde beperkingen doet twijfelen. Ook hetgeen ter zitting uit het rapport van Koerselman is geciteerd heeft die twijfel bij de Raad niet opgeroepen, niet alleen omdat het rapport ontbreekt zodat de citaten niet in de juiste context beoordeeld kunnen worden, maar evenmin omdat de betreffende informatie geen nieuw licht op de aard van de klachten van appellant werpt.
4.3. Eveneens met de rechtbank oordeelt de Raad dat appellant per de beide genoemde data met zijn in de FML opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de hem (uiteindelijk) voorgehouden functies te verrichten.
5. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de WAO door het Uwv per 14 januari 2004 en 30 juni 2005 door het Uwv terecht is vastgesteld binnen respectievelijk de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% en 15 tot 25% en dat de rechtbank de beroepen van appellant tegen de beide bestreden besluiten terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraken zullen daarom, voorzover deze door appellant zijn aangevochten, worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak d.d. 22 juni 2005;
Bevestigt de aangevallen uitspraak d.d. 19 september 2006, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
RB