Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9262

Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers143903/08-762
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gesteld waaruit zijn onjuiste inzicht bij het opmaken van het convenant blijkt. De omstandigheid dat partijen een en ander hebben geregeld met behulp van juridische bijstand door een advocaat maakt bovendien dat onjuist inzicht niet snel kan worden aangenomen. Nu de man onvoldoende heeft weersproken dat partijen een destijds voor hen fiscaal gunstige regeling hebben afgesproken, gaat de rechtbank uit van een opzettelijke afwijking van de wettelijke maatstaven.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Familie- en Jeugdrecht alimentatie/tegenspraak zaak-/rekestnr.: 143903/08-762 beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 1 juli 2008 in de zaak van: [man], wonende te [woonplaats], hierna mede te noemen: de man, procureur mr. W.M.U. van der Blom, advocaat mr. R.Chr. Peteri, gevestigd te Amsterdam (voorheen mr. L. Dijk-Nieuwenhuyze), tegen [vrouw], wonende te [woonplaats] hierna mede te noemen: de vrouw, procureur mr. M.J. de Groot, advocaat mr. C.M. Lattman-van der Heijde. 1 Procedure 1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het verzoekschrift, met bijlagen, van de man van 20 februari 2008, ingekomen op 25 februari 2008; - het verweerschrift van de vrouw van 14 maart 2008, ingekomen op 20 maart 2008; - de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 13 mei en 5 juni 2008; - de brieven, met bijlagen, van mr. Peteri, opvolgende advocaat van de man van 15 en 28 mei 2008. 1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 mei 20008 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. Peteri en de vrouw door mr. Lattman-Van der Heijde. 2 Feiten en omstandigheden 2.1 Partijen zijn op [datum] 1989 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 2004 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidings-beschikking van deze rechtbank van 27 juli 2004. 2.2 Uit dit huwelijk zijn op respectievelijk [datum] 1994 en [datum] 1995 geboren de thans nog minderjarige [naam kind 1] en [naam kind 2] [achternaam]. Het gezag over de minderjarigen wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend. 2.3 Bij de laatstgenoemde beschikking is bepaald dat het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking en dat volgens dit convenant de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 100 per maand per kind moet voldoen, alsmede een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partnerbijdrage) van € 900 per maand. De kinderbijdrage gold destijds voor bovenvermelde kinderen en voor de thans meerderjarige [kind 3], geboren op [datum] 1989. 2.4 Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2008 € 104,04 per maand per kind (thans 2 kinderen) en de partnerbijdrage € 936,36 per maand. 3 Verzoek 3.1 Met als grondslag dat het echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven dan wel door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven, heeft de man verzocht de beschikking te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage wordt vermeerderd tot € 200 per maand per (minderjarig) kind en de partnerbijdrage wordt bepaald op nihil, althans telkens op een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. 3.2 De man heeft hiertoe aangevoerd dat hij destijds zelf een alimentatievoorstel heeft gedaan zonder dat een draagkrachtberekening is gemaakt. Volgens de man had hij destijds te weinig inzicht, waardoor hij een voorstel heeft gedaan waaraan hij thans in redelijkheid niet kan worden gehouden. Voorts zijn er wijzigingen van omstandigheden ingetreden, te weten het feit dat [kind 3] enige tijd bij hem hoofdverblijf heeft gehad, zodat de man in die periode geen kinderbijdrage voor haar verschuldigd was. Bovendien is de vrouw meer gaan werken dan zij deed ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant, zodat de behoefte van de vrouw aan partnerbijdrage is beëindigd dan wel is verminderd. Tenslotte heeft de man een draagkrachtverweer gevoerd. 4 Verweer 4.1 De vrouw heeft betwist dat de onderhoudsbijdragen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven zijn aangegaan. Volgens de vrouw hebben partijen destijds bewust – en met bijstand van een advocaat – de voor hen fiscaal meest gunstige oplossing gekozen. De gestelde wijziging ten aanzien van de verblijfplaats van [kind 3] speelde zich af in de periode gelegen ruim voor de verzochte ingangsdatum en speelt dus geen rol. Het feit dat de vrouw meer is gaan verdienen, kan niet tot wijziging leiden, zo stelt de vrouw, aangezien volgens het convenant (artikel 5.1) het bedrag aan partnerbijdrage is gebaseerd op het inkomen van de man en niet afhankelijk is gesteld van de behoefte van de vrouw. Hierbij zij opgemerkt dat het vastgestelde bedrag aan partnerbijdrage de behoefte van de vrouw niet dekte, aldus de vrouw. Tenslotte heeft de vrouw verweer gevoerd tegen de stelling van de man dat zijn draagkracht onvoldoende is. 5 Beoordeling 5.1 De rechtbank heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond. 5.2 De man heeft zijn verzoek gebaseerd op twee grondslagen: wijziging van omstandigheden en grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank zal thans - gelet op de betwisting door de vrouw - overgaan tot beoordeling hiervan. 5.3 Als wijziging van omstandigheid heeft de man gesteld dat [kind 3] enige tijd bij hem heeft gewoond, waardoor hij ten onrechte kinderbijdrage voor haar heeft betaald. Nog afgezien van het feit dat deze omstandigheid de inhoud van het verzoekschrift niet kan dragen voor zover het ziet op een verhoging van de kinderbijdrage voor de overige kinderen en een nihilstelling van de partnerbijdrage, heeft de vrouw gesteld dat deze tijdelijke wijziging van verblijfplaats van [kind 3] zich heeft afgespeeld ruim vòòr de datum van indiening van het verzoekschrift. De man heeft dit niet weersproken, zodat deze omstandigheid niet tot wijziging van de onderhoudsbijdragen kan leiden. 5.4 De man heeft als tweede grond voor de wijziging van omstandigheden gesteld dat de behoefte van de vrouw is weggevallen, doordat zij veel meer is gaan werken c.q. verdienen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, aangezien haar behoefte geen uitgangspunt is geweest bij het vaststellen van de partnerbijdrage. Volgens haar is de draagkracht van de man destijds uitgangspunt geweest bij de vaststelling van de onderhoudsbijdragen en is de fiscaal meest gunstige constructie gekozen, waarbij overigens de behoefte van de kinderen, noch haar volledige behoefte zijn gedekt. De rechtbank is het met de vrouw eens dat in het onderhavige geval, waarbij de uitgangspunten die tot de overeengekomen onderhoudsbijdragen hebben geleid onduidelijk zijn, een stijging van het inkomen van de vrouw niet zonder meer een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW oplevert. Bovendien acht de rechtbank het verzoek van de man om de kinderbijdrage te verhogen van € 104 naar € 200 per maand per kind in combinatie met een verzoek tot nihilstelling van de partnerbijdrage ten bedrage van € 936 omdat de vrouw inmiddels in eigen levensonderhoud kan voorzien, zonder nadere onderbouwing onbegrijpelijk. De stelling van de man dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een hogere onderhoudsbijdrage te betalen biedt daartoe onvoldoende onderbouwing, aangezien gesteld noch gebleken is dat de man minder draagkracht heeft dan voorheen. De rechtbank zal het verzoek van de man, voor zover gebaseerd op artikel 1:401 BW. dan ook afwijzen. 5.5 Op grond van artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. In gevallen waarin partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven zal de rechter slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud mogen overgaan indien de verzoeker stelt en de rechter oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Bij een eventuele wijziging van de alimentatie dient de rechter dan zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond. 5.6 De vrouw heeft onweersproken gesteld dat het netto gezinsinkomen ten tijde van de echtscheiding circa € 3.500 bedroeg, waarin het aandeel van de man circa € 2.600 en het aandeel van de vrouw circa € 900 bedroeg. Volgens de Tremanormen uit 2004 bedroeg het aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen (uitgaande van de gegevens destijds) € 1.020 voor drie kinderen samen. Gelet op de overeengekomen onderhoudsbijdragen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Volgens de man zijn partijen onopzettelijk van die maatstaven afgeweken doordat hij onjuist inzicht had. De vrouw heeft gesteld dat partijen opzettelijk van die maatstaven zijn afgeweken omdat de overeengekomen regeling voor hen fiscaal gezien het meest gunstig leek. Zij werden daarin geadviseerd door een advocaat die voor hen beiden optrad. 5.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gesteld waaruit zijn onjuiste inzicht bij het opmaken van het convenant blijkt. De omstandigheid dat partijen een en ander hebben geregeld met behulp van juridische bijstand door een advocaat maakt bovendien dat onjuist inzicht niet snel kan worden aangenomen. Nu de man onvoldoende heeft weersproken dat partijen een destijds voor hen fiscaal gunstige regeling hebben afgesproken, gaat de rechtbank uit van een opzettelijke afwijking van de wettelijke maatstaven. Zoals hiervoor overwogen kan wijziging van de onderhoudsbijdrage in dat geval slechts plaatsvinden als nadien een wijziging van omstandigheden is ingetreden, die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De omstandigheid dat de vrouw thans een aanzienlijk hoger inkomen heeft dan ten tijde van de echtscheiding, levert naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid op, die wijziging van het convenant c.q. de beschikking rechtvaardigt, ook al staat in het convenant aangegeven dat bij de bepaling van de partnerbijdrage wordt uitgegaan van het inkomen van de man, terwijl niets wordt gesteld over de behoefte van de vrouw. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de wettelijke grond voor de onderhoudsverplichting jegens ex-echtgenoten: de behoeftigheid bij de ex-echtgenoot die niet voldoende inkomen tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven. De behoefte aan partnerbijdrage zal daarom opnieuw worden beoordeeld. Het feit dat de man zijn draagkracht om hem moverende redenen thans anders over de onderhoudsgerechtigden wil verdelen, levert geen grond van wijziging van de kinderbijdrage op. Uitgaande van wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, zal de rechtbank - bij een ongewijzigde kinderbijdrage – de overige draagkracht van de man voor de partnerbijdrage bestemmen, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met de behoefte van de vrouw en ieders “vrije ruimte” (draagkrachtvergelijking). 5.8 De behoefte van de vrouw wordt in het algemeen gesteld op 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van (de laatste periode van) het huwelijk verminderd met de kosten voor de kinderen. Dit levert op 60% van (€ 3.500 – € 1.020) = € 1.488. Onweersproken is gesteld dat de vrouw daarin destijds met een bedrag van (naar boven afgerond) € 900 zelf voorzag. De netto behoefte bedroeg daarom € 588, welk bedrag gebruteerd neerkomt op een behoefte aan partnerbijdrage van € 882 per maand (geïndexeerd € 936). Gelet echter op de omstandigheid dat de vrouw gedurende de periode na de echtscheiding het grootste deel van de kosten van de kinderen voor haar rekening moest nemen (in mindere mate in de periode dat [kind 3] bij de man verbleef), heeft de vrouw het bedrag dat zij aan partnerbijdrage ontving dus voor een (aanzienlijk) deel voor dat doel moeten aanwenden en was haar behoefte niet volledig gedekt. 5.9 Aan de zijde van de man houdt de rechtbank vervolgens rekening met de navolgende gegevens: - zijn bruto jaarinkomen in 2007 bedroeg € 47.845 (inclusief de bijdrage ZVW ad € 1.990); - de arbeidskorting en de algemene heffingskorting zijn van toepassing; - de woonlasten bedragen € 5.219 per jaar aan hypotheekrente, bij een eigenwoningforfait van € 747; de premie voor een aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering bedraagt € 122 per maand, de verplichte servicekosten bedragen € 122 per maand; de forfaitaire eigenaarslasten zijn € 95; - de premie voor een ziektekostenverzekering bedraagt € 128 per maand; - de omgangskosten zijn € 70 per maand; 5.10 De rechtbank houdt geen rekening met een premie voor een ziektekostenverzekering ten behoeve van de meerderjarige [kind 3], aangezien deze kosten thans niet door de man worden voldaan en vooralsnog onzeker is of die te zijner tijd door hem zullen worden gedragen. 5.11 De rechtbank treedt niet in de beslissing van de man om het bedrag aan overwaarde dat hij destijds heeft ontvangen na verkoop van de echtelijke woning niet (geheel) aan te wenden voor de aankoop van een andere woning, aangezien zijn woonlasten thans – gelet op de hoogte van zijn inkomen – niet als onredelijk hoog kunnen worden bestempeld. 5.12 Aan de zijde van de vrouw wordt uitgegaan van de door haar in 2007 ontvangen inkomsten uit loondienst ten bedrage van € 27.849 (inclusief € 1.700 aan bijdrage ZVW), aangezien de rechtbank de vrouw in ieder geval in staat acht zich dat inkomen te verwerven. Voorts houdt de rechtbank rekening met het volgende: - de arbeidskorting en de algemene heffingskorting zijn van toepassing; - zij komt in aanmerking voor kindertoeslag en de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting; - de premie voor een ziektekostenverzekering bedraagt € 120 per maand; - de hypotheekrente is € 3.534 op jaarbasis bij een eigen woningforfait van € 1.072. - de bijstandnorm voor een eenoudergezin is op haar van toepassing. 5.13 De rechtbank heeft vervolgens een draagkrachtvergelijking gemaakt. Aan de zijde van de man is rekening gehouden met een bedrag van € 208 per maand aan kinderbijdrage, alsmede het belastingvoordeel dat hij ontvangt op grond van de kinderbijdrage vermeerderd met de omgangskosten. Aan de zijde van de vrouw is rekening gehouden met het bedrag van € 506 per maand aan kosten voor de kinderen dat voor haar rekening komt. Laatstgenoemd bedrag is als volgt berekend. Zoals hiervoor overwogen bedroegen de kosten voor de kinderen destijds € 1.020 voor drie kinderen. Geïndexeerd is dit per 1 januari 2008 een bedrag van € 1.070. Thans gaat het nog om twee kinderen, derhalve € 713 per maand. De man draagt hierin met een bedrag van € 208 per maand bij. Resteert een bedrag van € 505 dat voor rekening van de vrouw komt. Op grond van voormelde gegevens is de vrije ruimte van partijen gelijk bij een partnerbijdrage van € 963 per maand. Het thans geldende bedrag aan partneralimentatie van € 936 overstijgt dus de behoefte van de vrouw niet, met dien verstande dat in deze behoefte - geheel in de lijn van de bedoeling van partijen bij het sluiten van het convenant – de behoefte van de kinderen deels is begrepen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het verzoek van de man dan ook afwijzen. 5.14 Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt. 6 Beslissing De rechtbank: 6.1 Wijst af het verzoek van de man. 6.2 Bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M. Struijk, griffier, op 1 juli 2008. Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een procureur hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.