Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9252

Datum uitspraak2008-06-20
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/4048 WW44
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

In de uitspraak LJN nr BD9247 is inhoudelijk gemotiveerd waarom de voorzieningenrechter grond zag om het verzoek om opheffing van de schorsing voor inwilliging in aanmerking te brengen. Nu het onderhavige verzoek in essentie bestaat uit een herhaling van eerder aangevoerde argumenten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding inhoudelijk op de zaak in te gaan. Voorlopige voorziening moet worden afgewezen.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nr. AWB 08/4048 WW44 UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Wijkberaad Nieuw Waldeck, verzoekster, gevestigd te Den Haag, ten aanzien van het besluit van 14 mei 2008 van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Derde partij: Stichting Arcade, gevestigd te 's-Gravenzande, vergunninghoudster. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 12 juli 2007 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan de Stichting Arcade (hierna: vergunninghoudster) een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een appartementen- en zorgcomplex met een ondergrondse parkeergarage aan de Strausslaan 470 te Den Haag. Bij uitspraak van 22 februari 2008 (procedurenummer AWB 08/186 WW44) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 12 juli 2007 wordt geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar. Bij besluit van 14 mei 2008 heeft het college, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het door verzoekster tegen het besluit van 12 juli 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft verzoekster bij brief van 2 juni 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief eveneens gedateerd 2 juni 2008 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 5 juni 2008 (procedurenummer AWB 08/3736 WW44) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de bij uitspraak van 22 februari 2008 getroffen voorlopige voorziening opgeheven. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 18 juni 2008 ter zitting behandeld. Namens verzoekster is [voorzitter] verschenen, bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]. Namens vergunninghoudster is verschenen [...], bijgestaan door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam. Motivering De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover bij de beoordeling van dat verzoek het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, is het oordeel van de voorzieningenrechter niet bindend voor de beslissing in beroep. De beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening of op een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening is in beginsel bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Als na de beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening of op een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening nadere argumenten worden aangevoerd, betekent dit dan ook niet zonder meer dat de voorzieningenrechter zijn verwachting over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw moet overwegen. Behoudens wellicht in geval van gebleken ernstige onvolkomenheden bestaat in beginsel alleen als sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten of omstandigheden of als wordt gewezen op essentiƫle feiten of omstandigheden, die de voorzieningenrechter niet heeft kunnen betrekken bij zijn beslissing op het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening, aanleiding te overwegen niet aan die beslissing vast te houden. In de uitspraak van 5 juni 2008 met procedurenummer AWB 08/3736 WW44 heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat bij de beoordeling van het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening, gelet op hetgeen daartegen in beroep is aangevoerd, ook wordt betrokken een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de beslissing op bezwaar. Verzoekster is daarom ter zitting van 3 juni 2008 ook de gelegenheid geboden (aanvullende) beroepsgronden ter zake de beslissing op bezwaar naar voren te brengen. In de uitspraak van 5 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te menen dat de beslissing op bezwaar niet in rechte stand zal houden. Gezien het in de uitspraak van 5 juni 2008 geschetste toetsingskader, waaraan de voorzieningenrechter vasthoudt, bestaat geen aanleiding het onderhavige verzoek te behandelen als ware het een eerste verzoek om voorlopige voorziening. In hetgeen verzoekster in de onderhavige procedure heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat sprake is van gebleken ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 5 juni 2008, dat zich sindsdien een belangrijke wijziging van de relevante feiten of omstandigheden heeft voorgedaan of dat sprake is van essentiƫle feiten of omstandigheden, die de voorzieningenrechter niet heeft kunnen betrekken bij zijn beslissing op het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening In de uitspraak van 5 juni 2008 is inhoudelijk gemotiveerd waarom de voorzieningenrechter grond zag om het verzoek om opheffing van de schorsing voor inwilliging in aanmerking te brengen. Nu het onderhavige verzoek in essentie bestaat uit een herhaling van eerder aangevoerde argumenten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding inhoudelijk op de zaak in te gaan. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. J. Ghrib, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2008, in tegenwoordigheid van de griffier G.J. Buitendijk.