Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9250

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers224153/ HA ZA 07-62
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aandelenlease, 80-20%


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 224153 / HA ZA 07-62 Vonnis van 6 augustus 2008 in de zaak van [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. L.A.M.J. Pütz, tegen de naamloze vennootschap AEGON BANK N.V., gevestigd te Nieuwegein, gedaagde, procureur mr. J.M. van Noort. Partijen zullen hierna [eiseres] en Spaarbeleg genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 6 februari 2008; - akte overlegging productie aan de zijde van Spaarbeleg d.d. 20 februari 2008; - antwoordakte overlegging productie aan de zijde van [eiseres] d.d. 19 maart 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 1.3. Bij het hiervoor onder 1.1. genoemde tussenvonnis van 6 februari 2008 heeft de rechtbank Spaarbeleg in de gelegenheid gesteld om de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in het geding te brengen, eventueel met een korte toelichting op die productie, en vervolgens [eiseres] in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte kort op de akte van Spaarbeleg te reageren. De rechtbank heeft er daarbij nadrukkelijk op heeft gewezen dat partijen zich in hun akte hiertoe dienen te beperken en dat hen geen gelegenheid wordt geboden om nieuwe of aanvullende stellingen in te nemen. Partijen hebben zich echter niet aan deze instructie gehouden. De rechtbank slaat slechts acht op de door Spaarbeleg overgelegde samenvatting van de algemene voorwaarden en op hetgeen partijen hierover hebben opgemerkt. De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd in de door hen genomen akten. 2. Inleiding 2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald. 2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. 2.3. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 6 februari 2008 reeds verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB 7971) en naar de overweging van het Gerechtshof dat het door Spaarbeleg aan de deelnemers toegezonden ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het Sprintplan pas door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand was gekomen. De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. De inhoud van dat welkomstpakket zal daarom buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de Sprintplan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier. Hierna zal onder het kopje ‘De verdere beoordeling’ (onderdeel 5 van dit vonnis) allereerst worden ingegaan op de vraag over welke informatie [eiseres] voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst beschikte, teneinde te kunnen bepalen wat zij op het moment van het aangaan van de overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan. 2.4. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen. 3. De feiten 3.1. Het door [eiseres] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 2 januari 2001 tot en met 31 december 2005. [eiseres] heeft ter uitvoering van de overeenkomst gedurende de periode 2 januari 2001 tot 1 september 2002 maandelijks EUR 113,45 (NLG 250,-) aan Spaarbeleg voldaan, en vanaf laatstgenoemde datum tot 31 december 2005 maandelijks EUR 45,38 derhalve in totaal een bedrag van EUR 4.084,20. Na afloop van de overeenkomst heeft [eiseres] bericht van Spaarbeleg ontvangen dat het SprintPlan een negatief rendement heeft opgeleverd en dat zij niets uitgekeerd zou krijgen. 4. Het geschil 4.1. [eiseres] vordert vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Spaarbeleg te veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 8.784,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van Spaarbeleg in de kosten van dit geding, waaronder begrepen salaris procureur. 4.2. [eiseres] heeft - kort samengevat - aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling en nietig danwel vernietigbaar is op grond van strijd met artikel 9 en 30 lid 5 jo lid 1 en 2 Wet Consumentenkrediet (Wck). Voorts heeft [eiseres] gesteld dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiseres] heeft geschonden door na te laten voorafgaand aan het afsluiten van de overeenkomst inlichtingen bij haar in te winnen omtrent haar specifieke wensen en financiële positie en haar onvoldoende te informeren over de risico’s van het product alsmede door haar misleidende informatie te verstrekken, waarmee Spaarbeleg toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van en de overeenkomst danwel onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. 4.3. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De verdere beoordeling Beschikbare informatie ten tijde van aangaan van overeenkomst 5.1. Vastgesteld dient te worden over welke informatie [eiseres] beschikte ten tijde van het aangaan van de onderhavige SprintPlan overeenkomst. [eiseres] heeft, zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis van 6 februari 2008, betwist dat zij voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst een brochure heeft ontvangen. In verband daarmee heeft de rechtbank Spaarbeleg in de gelegenheid gesteld om een afschrift van de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de Algemene Voorwaarden in het geding te brengen. Spaarbeleg heeft bij akte na tussenvonnis een afschrift van de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in het geding gebracht. [eiseres] heeft - bij gebrek aan wetenschap - betwist dat de samenvatting van de algemene voorwaarden, zoals door Spaarbeleg bij akte in het geding gebracht, op de achterzijde van het inschrijfformulier was opgenomen. [eiseres] heeft deze betwisting, in het licht van de gemotiveerde stelling van Spaarbeleg dat de samenvatting van de algemene voorwaarden altijd op de achterzijde van het inschrijfformulier was afgedrukt, onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling dan ook van uit gaan dat [eiseres] voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst beschikte over de informatie die was opgenomen in de op de achterzijde van het inschrijfformulier vervatte algemene voorwaarden. Bij de beoordeling van wat [eiseres] op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan, zal de rechtbank zich dan ook baseren op deze samenvatting van de algemene voorwaarden. Nietigheid wegens strijd met de Wck 5.2. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007 (LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de SprintPlan-overeenkomsten vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van [eiseres], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomsten nietig dan wel vernietigbaar zijn wegens strijd met de Wck, afgewezen. Dwaling 5.3. [eiseres] heeft een beroep gedaan op vernietigbaarheid wegens dwaling. [eiseres] heeft haar beroep op dwaling onderbouwd door te stellen dat zij dacht dat het SprintPlan een spaarproduct was en dat zij, indien zij had geweten dat het een lening betrof waarmee zou worden belegd in aandelen, de SprintPlan overeenkomst nooit zou hebben afgesloten. De rechtbank is met Spaarbeleg van oordeel dat de vordering, voor zover gegrond op dwaling – wat daar verder ook van zij –, is verjaard. Ingevolge artikel 3:52 aanhef sub c BW verjaart een beroep op dwaling drie jaar nadat de dwaling is ontdekt. [eiseres] heeft ter comparitie van partijen het navolgende verklaard: “De tussentijdse verlaging van het maandbedrag heb ik verzocht nadat ik een televisieprogramma had gezien waaruit mij duidelijk werd dat het SprintPlan geen spaarproduct was. Uit dit televisieprogramma kreeg ik het idee dat ik opgelicht was. Ik was hier erg van geschrokken en heb mij verzekeringsadviseur gebeld.(..) Hij vertelde mij toen hoe het SprintPlan in elkaar zat en hij heeft mij ook verteld dat ik het niet tussentijds moest opzeggen omdat ik dan waarschijnlijk een boete moest betalen. Hij heeft gezegd dat ik beter het maandbedrag kon verlagen en hij heeft voor mij een brief opgesteld die ik vervolgens aan SpaarBeleg heb gestuurd. Dit is allemaal gebeurd kort voordat het maandbedrag ook daadwerkelijk is verlaagd in september 2002.” Spaarbeleg heeft onbetwist gesteld dat [eiseres] bij brief van 18 juli 2002 aan Spaarbeleg heeft verzocht de maandelijks rentebetalingen te verlagen. Uit het vorenstaande blijkt dat [eiseres] op 18 juli 2002 begreep hoe de overeenkomst in elkaar stak en welke risico’s hieraan verboden waren. Nu [eiseres] aldus moet worden geacht in juli 2002 de gestelde dwaling te hebben ontdekt, heeft de verjaringstermijn van drie jaar dan ook op dat moment een aanvang genomen. [eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank uit dient te gaan van een latere datum. Vernietiging door middel van een buitengerechtelijke verklaring was derhalve op 21 juni 2006, de datum van de brief waarin namens [eiseres] een beroep op dwaling werd gedaan, niet meer mogelijk omdat de vordering op dat moment al was verjaard. Dit betekent dat de vordering tot ongedaanmaking, voor zover die is gebaseerd op dwaling zal worden afgewezen. Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht 5.4. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Onrechtmatig handelen wegens misleidende informatie 5.5. [eiseres] heeft gesteld dat Spaarbeleg onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door misleidende informatie te verstrekken. De rechtbank kan deze stelling niet plaatsen, nu [eiseres] tevens stelt dat zij noch een brochure, noch een welkomstpakket heeft ontvangen. Niet duidelijk is derhalve op welke informatie [eiseres] doelt. Nu [eiseres] op dit punt geen enkele toelichting of onderbouwing van haar stelling heeft gegeven zal de rechtbank daaraan voorbij gaan. Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht 5.6. [eiseres] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door haar niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s die zij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt zij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar financiële positie van [eiseres] en naar haar specifieke wensen, daarmee kennelijk doelend op beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door haar dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiseres] 5.7. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring. 5.8. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer enkele denkstappen te maken om de risico’s van het SprintPlan geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiseres] geverifieerd of zij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiseres]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. 5.9. Wat betreft het verweer van Spaarbeleg dat zij niet aansprakelijk is voor de gedragingen van de tussenpersoon, overweegt de rechtbank dat het op zichzelf juist is dat die gedragingen niet aan Spaarbeleg kunnen worden toegerekend, en dat Spaarbeleg daarvoor derhalve niet aansprakelijk is. Artikel 6:76 BW is alleen van toepassing als een schuldenaar (Spaarbeleg) bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen (tussenpersoon). In het onderhavige geval verwijt [eiseres] niet dat de tussenpersoon bij de uitvoering van de aandelenlease-overeenkomst op een onbehoorlijke wijze hulp heeft verleend aan Spaarbeleg, maar in de fase voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst. Schending van verplichtingen in de pre-contractuele fase levert, behoudens hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen, geen schending van een verbintenis in vorenbedoelde zin op, maar (zoals onder r.o. 5.4 ten aanzien van de zorgplicht is overwogen) een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Een opdrachtgever kan alleen voor een door een niet-ondergeschikte hulppersoon verrichte onrechtmatige daad jegens een derde aansprakelijk zijn, indien deze hulppersoon aan de bedrijfsuitoefening zelf van de opdrachtgever heeft deelgenomen (artikel 6:171 BW en Hoge Raad 21 december 2001, NJ 2002/75). Uit de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden volgt niet dat aan dit vereiste is voldaan. Daar staat echter tegenover dat Spaarbeleg zich niet kan verschuilen achter de tussenpersoon. Het handelen van de tussenpersoon ten aanzien van het de onderhavige overeenkomsten neemt de eigen verantwoordelijkheid van Spaarbeleg in het kader van de hierboven omschreven bijzondere zorgplicht niet weg. Wel kan het zo zijn dat door het handelen van een tussenpersoon voldoende invulling wordt gegeven aan de zorgplicht die op Spaarbeleg rust. Niet gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is geweest. causaal verband 5.10. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiseres] gestelde schade ontbreekt. [eiseres] heeft ter comparitie aangevoerd dat haar doel met het SprintPlan was te sparen en zo een (spaar)potje op te bouwen voor haar zoon, voor als hij het huis zou verlaten. Zij heeft tevens verklaard dat zij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn, als haar duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan. schade 5.11. Door Spaarbeleg is gesteld dat [eiseres] in totaal een bedrag ad EUR 4.084,20 aan Spaarbeleg heeft betaald. [eiseres] heeft dit tijdens de comparitie van partijen erkend. [eiseres] heeft gesteld dat zij aan het eind van de looptijd van het SprintPlan bericht van Spaarbeleg heeft ontvangen dat zij niets uitgekeerd zou krijgen. Hieruit volgt dat [eiseres] het totaal van de maandelijks door haar betaalde bedragen is kwijtgeraakt, derhalve EUR 4.084,20 (in plaats van het eerder door [eiseres] gestelde bedrag van EUR 6.806,70). 5.12. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij. In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geleende geld zelf, of aan een ander doel te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684). 5.13. Gezien het voorgaande merkt de rechtbank het bedrag van EUR 4.084,20 derhalve aan als schade. eigen schuld 5.14. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. 5.15. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden. 5.16. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is. 5.17. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals: - de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen; - de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst; - de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer; - de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer; - de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen; - de rol van een eventuele tussenpersoon. Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen. 5.18. Ten aanzien van [eiseres] zijn de volgende omstandigheden van belang. [eiseres] is geboren op 16 juli 1956 en was ten tijde van het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst derhalve 44 jaar oud. Zij was gescheiden en woonde samen met haar 20 jarige zoon. [eiseres] heeft een opleiding in de kinder- en jeugdverzorging gevolgd, die vergelijkbaar is met een huidige HBO-opleiding. [eiseres] is 100% afgekeurd voor haar werkzaamheden en ontving ten tijde van het aangaan van de overeenkomst een WAO uitkering beneden de bijstandsnorm, zonder aanvulling van de Sociale Dienst, omdat haar zoon bij haar woonde. Haar zoon had geen inkomen. De huurlasten van [eiseres] bedragen in 2007 EUR 258,00 per maand en [eiseres] ontvangt een huurtoeslag van EUR 32,00 per maand. 5.19. Spaarbeleg stelt zich op het standpunt dat [eiseres] zich voldoende rekenschap had moeten geven van de risico’s van het product, door zich te verdiepen in het informatiemateriaal en dat zij bij onduidelijkheden nadere informatie had moeten inwinnen. Nu zij een en ander niet heeft gedaan dient naar de mening van Spaarbeleg de schade geheel of gedeeltelijk voor rekening van [eiseres] te komen. 5.20. Ten aanzien van zijn besluitvorming betreffende de overeenkomst heeft [eiseres] aangevoerd dat de SprintPlan-overeenkomst na bemiddeling van een tussenpersoon tot stand is gekomen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij tegen de tussenpersoon heeft gezegd dat zij wilde sparen en dat deze tussenpersoon haar toen niet heeft verteld dat het SprintPlan geen spaarproduct was, alsmede dat de tussenpersoon haar niet heeft gezegd dat het een lening betreft waarmee aandelen zouden worden gekocht. Spaarbeleg heeft dit niet betwist. 5.21. De rechtbank ziet in de bovenstaande omstandigheden aanleiding om ten gunste van [eiseres] af te wijken van haar hiervoor onder r.o. 5.16. weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. De rechtbank acht hierbij doorslaggevend de omstandigheid dat de financiële last die zij op zich heeft genomen met het aangaan van het SprintPlan behoorlijk zwaar was ten opzichte van haar inkomen. Indien Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan, had zij dit moeten inzien en [eiseres] deelname aan het SprintPlan moeten ontraden. Voorts acht de rechtbank van belang dat [eiseres] nadere informatie heeft ingewonnen, waarbij zij op de in r.o. 5.20 weergegeven wijze is geïnformeerd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding de gehele schade voor rekening van Spaarbeleg te brengen, nu blijft staan dat ook op [eiseres] de verantwoordelijkheid rust om bij het aangaan van een dergelijke financiële verplichting ook zelf af te wegen of zij bereid en staat was aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank acht een verdeling van de schade, waarbij 20% voor rekening van [eiseres] blijft gegeven bovenstaande omstandigheden, redelijk. De gevorderde hoofdsom zal derhalve voor een bedrag van EUR 3.267,36 worden toegewezen. 5.22. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente komt derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 80% van de maandelijks door [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling. 5.23. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. 5.24. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op: - betaald vast recht 74,00 - in debet gesteld vast recht 222,00 - salaris procureur 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00) Totaal EUR 1.256,00 De rechtbank zal daarbij toepassing geven aan artikel 243 Rv. 6. De beslissing De rechtbank 6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 3.267,36 (drieduizendtweehonderdzevenenzestig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 80% van de maandelijks door [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst maandelijks aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling, 6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.256,00, te voldoen aan de griffier van de rechtbank, 6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 6.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2008.