Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9241

Datum uitspraak2008-05-29
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620373-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

diefstal met geweld bedreiging bewijs strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.620373-07 Datum: 29 mei 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats] ONDERZOEK VAN DE ZAAK Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 15 mei 2008, waarbij de verdachte niet is verschenen, maar is vertegenwoordigd werd door mr. H. Seton en mr. N. Dorresteijn, beide advocaat te Amersfoort, die hebben verklaard bepaaldelijk te zijn gemachtigd door de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kengen en van hetgeen door de raadslieden van verdachte naar voren is gebracht. TENLASTELEGGING De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ervan wordt verdacht dat hij op of omstreeks 5 november 2007 te Almere zich schuldig heeft gemaakt aan: diefstal met geweld en/of afpersing. De rechtbank maakt onderscheid in de bij dagvaarding met parketnummer 07.620373-07 ten laste gelegde feiten in die zin dat zij het gedeelte tot de witregel en de woorden “en/of” op bladzijde 2 van de tenlastelegging benoemt als A. (kort gezegd: de diefstal met geweld) en het daaropvolgende gedeelte op bladzijde 2 van de tenlastelegging benoemt als B (kort gezegd: de afpersing). BEWIJS A. Vaststaande feiten De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorgenummerde pagina’s van de afzonderlijke processen-verbaal die bij het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van voortgang met het nummer 2007076983 zijn gevoegd, dat op 21 maart 2008 is gesloten en getekend door P. Boonman van politie Flevoland. Op 5 november 2007 omstreeks 20.10 uur krijgt de regionale meldkamer van de politie Flevoland meerde[adres]de [adres] schoten werden gehoord en dat er een man op straat ligt. Ter plaatse treffen de verbalisanten een viertal patroonhulzen[adres]e [adres]. Terwijl twee andere verbalisanten eveneens naar de [adres] op weg zijn, krijgen zij de melding dat er een donkerkleurige personenauto van het type hatchback vanaf de [adres] is weggereden in de richting van station Parkwijk te Almere en dat de persoon die op de grond lag in de personenauto zou zijn gelegd. De verbalisanten krijgen de opdracht om naar het Flevoziekenhuis te gaan en treffen, daar aangekomen, een donkerkleurige [auto], die met stadsverlichting en alarmlicht aan in de tegenovergestelde richting van de rijrichting staat. Uit portofooninformatie blijkt deze auto op naam van [medeve[medeverdachte] te staan. De verbalisanten houden een persoon aan, [verd[verdachte] die, zoals later blijkt, in die auto wil stappen en verklaart:“Ik heb mijn vriend met deze auto naar het ziekenhuis gebracht, mijn vriend is net neergeschoten”. Op 6 november 2007 omstreeks 2.15 uur neemt de regiopolitie Den Haag telefonisch contact op met de politie Flevoland om door te geven dat zich twee mannen aan het politiebureau in Den Haag hebben gemeld met de mededeling dat zij die avond betrokken waren geweest bij een schietpartij in Almere, waarvan de straatnaam iets met “Lange” te maken had. Eén van de mannen zou zijn beroofd van een paar duizend euro. De personalia van de mannen zijn [medeverd[medeverdachte] en [medev[medeverdachte]. Zij worden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Almere. Uit de diverse verklaringen, afgelegd door medeverdachten en getuigen blijkt met betrekking tot de gebeurtenissen die voordien hebben plaatsgevonden het volgende. De twee mannen uit Den Haag, [medeverdachte] en [medeverdachte], hebben een bezoek gebracht aan de [adres] 6 te Almere om aldaar cocaïne af te leveren, waarbij het tot een treffen is gekomen tussen hen en de in het pand aanwezige mannen uit Almere. Er zijn vier schoten gelost. [medeverdachte] is geraakt door twee kogels, waarvan één in zijn borst en één in zijn buik. Uit de verdere verhoren van medeverdachten blijkt dat bij de overdracht van de cocaïne en het schietincident [verdachte] aanwezig is geweest en dat hij, voordat hij en [medeverdachte] en [medeverdachte] naar de [adres] gingen, bij station Prakwijk in Almere in een auto is gestapt bij [medeverdachte]. B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het met anderen uitoefenen van geweld, teneinde de diefstal van cocaïne en de overige goederen gemakkelijk te maken en het bezit ervan te verzekeren, alsmede de vlucht mogelijk te maken. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat [betrokkene] een afspraak heeft gemaakt met [medeverdachte] voor het leveren van cocaïne. Uit de verklaringen van [medeverdachte], [medeverdachte], [betrokkene] en [medeverdachte] volgt dat [verdachte] degene is geweest die bij station Parwijk aan komt lopen en in de auto van [medeverdachte] is gestapt. [medeverdachte] verklaart dat er dan telefonisch contact tussen [verdachte] en [medeverdachte]. Bij de [adres] aangekomen stappen [medeverdachte] en [verdachte] uit hun auto. Dit doen ook [medeverdachte], [medeverdachte] en [betrokkene]. De hiergenoemde personen lopen, met uitzondering van [betrokkene] die in de auto van [medeverdachte] plaatsneem[adres]e [adres]. Daar aangekomen wordt volgens de verklaring van meerdere medeverdachten door [verdachte] de deur geopend en gaat hij in gezelschap van [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] de woning in. [medeverdachte] verklaart dat hij [verdachte] direct naar boven ziet lopen. Vervolgens wordt door iemand van de Almeerse groep gevraagd naar de cocaïne die [medeverdachte] vervolgens op verzoek van [medeverdachte] uit de auto gaat halen. Als [medeverdachte] terugkomt, de cocaïne aan [medeverdachte] geeft die de cocaine op het aanrecht in de keuken legt, komen volgens de verklaring van [medeverdachte], meerdere personen de trap aflopen, waaronder [verdachte] die een vuurwapen heeft en dat tegen zijn -[medeverdachte]’s- hoofd zet. Er ontstaat vervolgens een gevecht, waarbij er wordt geschoten. Na het schieten voelt [medeverdachte], aldus zijn verklaring, dat [verdachte] in zijn zakken voelt en zijn mobiele telefoons wegneemt. [medeverdachte] moet van [verdachte], die hem onder schot houdt, meelopen naar buiten. Daar trekt, aldus [medeverdachte], [verdachte] een gouden ketting van zijn nek. In zijn verklaring geeft ook [medeverdachte] aan het [verdachte] in de woning is maar dat niet hij -[verdachte]- maar een andere verdachte te weten [medeverdachte] de trap afkomt en een vuurwapen tegen het hoofd van [medeverdachte] zet, terwijl het ook [medeverdachte] is die de gouden ketting van de nek van [medeverdachte] zou hebben getrokken. [medeverdachte] verklaart verder dat hij vermoedt dat de cocaïne door [medeverdachte] is weggenomen. Vervolgens raakt [medeverdachte] met twee andere verdachten in gevecht. In dit gevecht trekt [medeverdachte] het wapen dat hij in de auto van [medeverdachte] heeft gekregen en schiet [medeverdachte] in de borst en de buik. Uit het onderzoek van het NFI naar de schotresten en meer in het bijzonder de schiethanden van [verdachte] is een relatie van [verdachte] met het schietproces aangetoond. De officier va justitie acht de verklaring van [medeverdachte] daar waar het gaat om de vraag wie gewapend de trap afkomt en [medeverdachte] ontdoet van mobiele telefoons en een gouden ketting het meest geloofwaardig. De verklaring die [verdachte] geeft voor het feit dat hij tijdens het schietincident niet in de woning aanwezig is geweest acht de officier van justitie gelet op voornoemde verklaring van onder andere [medeverdachte] niet aannemelijk. Ook de verklaring van [verdachte] dat hij voorafgaand aan het bezoek aan de [adres] door [medeverdachte] is opgehaald acht zij onaannemelijk nu de toenmalige vriendin van [verdachte] heeft verklaard dat [verdachte] die avond alleen van huis vetrokken is en niet door iemand is opgehaald. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. C. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouwe mr. H. Seton heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zij stelt dat de medeverdachten verschillend verklaren over ieders rol bij de drugsdeal. Bij de voor [verdachte] belastende verklaring van [medeverdachte], is sprake van onduidelijkheid over de vraag wie hij -[medeverdachte]- precies bedoeld als hij spreekt over “[medeverdachte]” respectievelijk “[medeverdachte]”. [medeverdachte] en [medeverdachte] verklaren verschillend ten aanzien van de persoon die, nadat de cocaïne is binnengebracht, met een vuurwapen in hand de trap af komt. [medeverdachte] verklaart dat dit [verdachte] is, die hij daarbij “[medeverdachte] noemt”. [medeverdachte] verklaart dat dit [medeverdachte] is en wijst deze persoon bij een fotoconfrontatie ook aan. Bij gelegenheid van een fotoconfrontatie verklaart [medeverdachte] over kleding die [verdachte] op die avond zou hebben gedragen weer anders dan andere medeverdachten. Naar mening van de raadsvrouwe kan niet geconcludeerd worden dat [verdachte] degene is geweest die met een vuurwapen in de hand de trap af naar beneden is gekomen en [medeverdachte] met dat vuurwapen onder schot heeft gehouden. Ook de NFI-rapportage bewijst niet dat [verdachte] heeft geschoten bij dit incident. Denkbaar is dat later contaminatie is ontstaan omdat [verdachte], [medeverdachte] heeft vastgepakt toen hij hem in een auto heeft geholpen om hem naar het ziekenhuis te brengen. Uit de elkaar tegensprekende verklaringen van medeverdachten kan bovendien niet worden afgeleid dat [verdachte] degene is geweest die de telefoons, de sierraden en de cocaïne heeft weggenomen. [medeverdachte] verklaart niet meer dan dat hij het vermoeden heeft dat [verdachte] de cocaïne heeft weggenomen. Nu niet kan worden vastgesteld dat hij deze goederen heeft weggenomen kan evenmin worden aangenomen dat er sprake is van medeplegen. Ten aanzien het wegnemen van cocaïne merkt de raadsvrouwe nog op dat nu niet is vastgesteld dat de stof cocaïne dan wel een daarop gelijkende stof is, ook het medeplegen van diefstal ten aanzien daarvan niet worden bewezen. D. Beoordeling van de tenlastelegging De rechtbank overweegt dat uit de totaliteit van de diverse en op sommige punten afwijkende verklaringen van verdachten en getuigen, het beeld naar voren komt van een tussen partijen gesloten en op 5 november 2007 uitgevoerde cocaïnedeal, waarbij er vanuit een groep uit Den Haag, bestaande uit in ieder geval [medeverdachte] en [medeverdachte], cocaïne geleverd zou worden aan een groep afnemers in Almere waarvan in ieder geval [betrokkene], [medeverdachte], [verdachte] en [medeverdachte] deel uitmaken. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de verklaringen van [medeverdachte], [medeverdachte], [betrokkene] en [medeverdachte] die allen verklaren dat [verdachte] degene is geweest die bij station Parkwijk in de auto van [medeverdachte] is gestapt. Volgens de verklaring van [medeverdachte] is [verdachte] degene die de deur van de woning aan de [adres] 6 opent en, nadat genoemde personen zich in de keuken hebben verzameld, de vraag stelt waar de cocaïne is. Met deze verklaringen staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat verdachte -anders dan hij bij de politie heeft verklaart- voorafgaand aan de gebeurtenissen in de woning is meegereden met onder andere [medeverdachte] en dat hij op die avond tijdens het schietincident in de woning aanwezig is geweest. Ten aanzien van de gebeurtenissen in de woning nadien verklaren de medeverdachten verschillend over de rol die [verdachte] daarbij inneemt. De rechtbank neemt gelet op voorgaande verklaringen als vaststaand aan dat [verdachte] nadrukkelijk een rol heeft en er sprake is van samenwerking met de andere verdachten van de Almeerse groep. Hij is degene die, nadat door [medeverdachte] de cocaïne was binnengebracht en er een gevecht ontstond, ogenblikkelijk de zijde van de Almeerse groep kiest. [verdachte] is ook degene die, zoals ook uit zijn eigen verklaring volgt, de gewonde [medeverdachte] – die hij verklaart goed te kennen- naar het ziekenhuis brengt. Nu uit de verklaringen van nagenoeg alle verdachten die in de woning aanwezig zijn geweest volgt dat vrijwel onmiddellijk nadat de verdachten zich in de keuken van de woning hadden verzameld en de cocaïne was binnengebracht, een gewapende persoon de trap af is gekomen en dat vuurwapen op het hoofd van [medeverdachte] zet, leidt de rechtbank daaruit af dat het hier moet gaan om een ripdeal die was voorbereid. Niet aannemelijk acht de rechtbank het dat het hier om een uit de hand gelopen ruzie zou gaan. In het midden kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook blijven of het [verdachte] was, zoals [medeverdachte] verklaart, danwel [medeverdachte] was zoals [medeverdachte] verklaart, die met een vuurwapen in de hand de trap in de woning is af is gekomen, nu vaststaat dat [verdachte] op belangrijke momenten aanwezig was, handelingen heeft verricht. Niet is komen vast te staan dat [verdachte] zich op enigerlei wijze heeft gedistantieerd of op andere wijze aan de gebeurtenissen heeft onttrokken. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Nu uit het dossier naar voren komt dat [verdachte] en/of zijn medeverdachten de telefoons, de sierraden en/of de cocaïne hebben afgepakt van [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en er geen sprake is van het dwingen tot het afgeven van genoemde zaken zoals onder B. ten laste gelegd, zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken. E. Bespreking standpunten Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier afdoende dat verdachte en zijn mededader een cocaïnebevattende stof hebben afgeleverd en vervoerd. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Dat de bal cocaïne niet is aangetroffen en daardoor ook niet door een forensisch laborant onderzocht kon worden op de eventuele aanwezigheid van de op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen, hoeft aan een bewezenverklaring van het onder 2. tenlastegelegde niet in de weg te staan, wanneer er voldoende ondersteunend bewijsmateriaal voorhanden is. Een gebruikersverklaring kan daarbij meewegen in het bewijs. In het dossier bevindt zich een duidelijke verklaring van [medeverdachte]: “[medeverdachte]2 vroeg aan mij of ik het zakje wilde open maken. Ik vond dat niet normaal maar ik kon op dat moment de situatie niet meer veranderen. Ik wilde het zakje met daarin de cocaïne open maken. [medeverdachte]2 vroeg aan mij of het goed spul was. Ik zei dat ik dat niet wist. Ik zei dat het snuifcoke was. Ik had de knoop inmiddels open gemaakt met mijn handen. Ik zag toen dat er wit poeder in het zakje zat. Ik herkende dit als cocaïne. Ik heb namelijk in het verleden cocaïne gebruikt. Zodoende kan ik cocaïne wel herkennen.” Daarnaast overweegt de rechtbank dat zowel [medeverdachte] als [medeverdachte] uitvoerig hebben verklaard dat [medeverdachte] een cocaïnedealer was, dit gegeven wordt ondersteund door de uitkomsten van het onderzoek inzake de ingezette bijzondere opsporingsmethoden en –bevoegdheden, bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat ook maar iemand van de verdachten ervan uitgaat dat de bal die wordt afgeleverd geen cocaïne zou bevatten. Ook [medeverdachte] heeft vastgesteld dat de bal cocaïne betrof. Hij verklaart daarover dat [medeverdachte] de cocaïne aan hem heeft laten zien, dat hij vaker cocaïne bij [medeverdachte] heeft zien liggen en dat hij gelet op zijn verleden cocaïne kan herkennen. Voorts vermeldt hij dat de bal op dezelfde wijze is verpakt als cocaïneballen waarvan hij had gezien dat [medeverdachte] die eerder heeft gemaakt en dat [medeverdachte] de bal in zijn broeksband bewaarde, hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat het hier gaat om het vervoer van verboden en kostbare drugsbevattende middelen, gelet op de wijze waarop [medeverdachte] de bal probeert te verbergen tijdens het vervoer. Het ter terechtzitting gehouden verweer van de raadsvrouwe dat nu niet vaststaat dat de stof cocaïne was of bevat, zodat van medeplegen van de diefstal ten aanzien daarvan niet bewezen kan worden zal door de rechtbank worden verworpen. F. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: A. hij op 5 november 2007 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer telefoons en sierraden en een hoeveelheid cocaïne toebehorende aan [medeverdachte] [medeverdachte] en/of [medeverdachte], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [medeverdachte] [medeverdachte] en A.[medeverdachte], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad zichzelf en zijn mededaders het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders -een vuurwapen hebben gedrukt tegen het hoofd van die [medeverdachte] en -een hoeveelheid cocaïne hebben weggenomen en -die [medeverdachte] hebben vastgepakt en die [medeverdachte] naar de grond hebben getrokken en -een vuurwapen hebben gericht op het gezicht, althans het lichaam van die [medeverdachte] en -die [medeverdachte] meermalen hebben getrapt tegen het lichaam. VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE Van het onder A. meer of anders en het onder B. ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Het medeplegen van diefstal met geweld, strafbaar gesteld bij de artikelen 312 juncto 47 Wetboek van Strafrecht. Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht het bewezenverklaarde buitengewoon ernstig. Deelname aan activiteiten rond de handel in cocaïne waarbij, naar als algemeen bekend mag worden verondersteld, veelvuldig geweld wordt gebruikt is uiterst verwerpelijk. Dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een woonwijk acht de rechtbank een verzwarende omstandigheid nu burgers zich daar in het algemeen veilig moeten kunnen voelen en gevrijwaard dienen te blijven van het soort gewelddadigheden dat hier heeft plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. Bij haar beslissing heeft de rechtbank –ten nadele van verdachte- rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 april 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder A. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder A. meer of anders en onder B. ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. M.C.P. de Ridder en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2008.