Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9221

Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/289 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.


Uitspraak

07/289 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 december 2006, 06/1602 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. E. uit de Fles, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. R.F. Vogel, kantoorgenoot van mr. Uit de Fles. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. II. OVERWEGINGEN 1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 30 mei 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende en zorgvuldig was. De door appellante overgelegde informatie van de plastisch chirurg en de internist kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. Aan de vermoeidheidsklachten van appellante is daarbij voldoende tegemoet gekomen, onder meer door het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank acht de psychische klachten van appellante onvoldoende onderbouwd. De geduide functies vallen binnen de belastbaarheid van appellante. 2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat wel degelijk sprake is van psychische problemen, ook al is appellante daarvoor niet onder behandeling. De ziekteverschijnselen prikkelbaarheid, soms wat controleproblemen en regelmatig schreeuwen zijn niet in de Functionele Mogelijkheden Lijst vertaald. Coeliakie kan ook leiden tot huilerigheid, depressiviteit en humeurigheid. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij informatie over depressies en coeliakie overgelegd alsmede een rapport van verzekeringsarts W.M. van der Boog van 5 april 2007. 3.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De informatie over depressies en coeliakie bevat geen objectieve medische gegevens die doen twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. De Raad wijst er voorts op dat de behandelend internist van appellante in zijn brief van 26 april 2006 heeft aangegeven dat er geen contra-indicaties zijn voor werk. De Raad sluit zich voorts aan bij het oordeel van de rechtbank over de psychische klachten van appellante. Noch de beide verzekeringsartsen tijdens hun onderzoek noch de bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting zijn tot de conclusie gekomen dat er psychopathologie van betekenis bestaat. Het standpunt van Van der Boog dat er beperkingen zijn in het sociaal functioneren van appellante doet daar niet aan af. Dit standpunt acht de Raad voldoende weerlegd door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 18 juni 2008. 3.2. De Raad acht voorts voldoende onderbouwd dat appellante op de datum in geding, 23 februari 2006, de haar voorgehouden functies kan verrichten. Ook in de functie kassa-medewerker/winkelbediende in een chemische wasserij zijn er voldoende mogelijkheden om te vertreden; zoals de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 16 mei 2006 heeft aangegeven wordt het werk afwisselend zittend, staand en lopend verricht. Dit werk is niet te vergelijken met bijvoorbeeld kassamedewerker in een supermarkt. Ook in de functie telefonist/receptionist zijn voldoende mogelijkheden om te vertreden. 3.3. Het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 2 april 2008 (06/3155 WAO) LJN: BC8545 slaagt evenmin aangezien die uitspraak betrekking heeft op het al dan niet van toepassing zijn van een verkorte wachttijd als bedoeld in de artikelen 38 tot en met 39a van de WAO in een situatie waar sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij energetische klachten na (de behandeling van) borstkanker. 3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. 4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008. (get.) J. Brand. (get.) A. Wit. BP