Jurisprudentie
BD9218
Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6585 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6585 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering naar 35 tot 45%. Geen onderschatting medische beperkingen. Geen duurbeperking. Met de door de longarts aangegeven afwijkingen is voldoende rekening gehouden. Toename arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak
06/6585 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 oktober 2006, 06/982 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.F.J. Sijstermans, werkzaam bij de stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 6 juni 2008. Appellant is niet verschenen en heeft de Raad daarvan tevoren op de hoogte gesteld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar wat de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant werkte in het verleden als grondwerker/fitter en ontvangt in verband met rugklachten sinds 1990 een arbeidsongeschiktheidsuitkering, laatstelijk berekend naar de klasse 65 tot 80%.
1.3. Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft het Uwv per 25 december 2005 de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant herzien naar de klasse 35 tot 45%. Tevens is bepaald dat zijn uitkering wordt uitbetaald naar de klasse 25 tot 35% in verband met de inkomsten die hij ontvangt uit zijn fulltime functie van conciërge bij een basisschool in WSW-verband. Bij besluit van 13 april 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen het besluit om zijn uitkering te herzien, ongegrond verklaard. Aan de herziening van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de klasse 35 tot 45% valt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 13 april 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv zijn arbeidsbeperkingen juist heeft vastgesteld en dat de door het Uwv geselecteerde functies voor hem geschikt zijn. In het bijzonder heeft appellant onder verwijzing naar informatie van zijn huisarts en van de hem behandelende longarts R. Lunde aangevoerd dat hij niet in staat is om hele dagen te werken. Uit de herziening door het Uwv van zijn WAO-uitkering per 22 februari 2007 naar de klasse 80 tot 100% leidt appellant af dat hij ook vóór laatstgenoemde datum, volledig arbeidsongeschikt was.
3.2. Het Uwv heeft in de in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts en de longarts van appellant en in de herziening van zijn uitkering per een latere datum, geen aanleiding gezien het standpunt met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 25 december 2005 te wijzigen. Het Uwv heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen op de informatie van de longarts. Wel heeft het Uwv aanleiding gezien om in hoger beroep via het inzenden van een rapportage d.d. 19 mei 2008 nader toe te lichten dat de belasting van de functie magazijn/archief/onderhoudsmedewerker binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellant blijft.
4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen.
De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Onder meer omdat appellant ten tijde van de in dit geding relevante datum 25 december 2005 voltijds werkzaam was als conciërge, is ook de Raad van mening dat voor een duurbeperking geen aanleiding bestond.
De informatie van appellants huisarts leidt de Raad niet tot een ander oordeel. In de zogenoemde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2005 is naar het oordeel van de Raad op adequate wijze rekening gehouden met de diverse klachten van appellant. Daaraan kan ook de in hoger beroep overgelegde informatie van de appellant behandelende longarts Lunde niet afdoen. De Raad is van mening dat door de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend is gemotiveerd dat met de door de longarts aangegeven afwijkingen voldoende is rekening gehouden, waarbij de Raad ook van belang acht dat appellant in de periode van mei 2004 tot augustus 2006 niet voor zijn klachten door de longarts werd behandeld.
4.2. De Raad is voorts van oordeel, uitgaande van de voor appellant in de FML van 14 oktober 2005 opgenomen beperkingen, dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen. Wel is de Raad van oordeel dat appellant pas in hoger beroep via de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen A.G.W.P. van Gorp van 11 december 2006 en P.H.M. Leentjes van 19 mei 2008, voldoende overtuigend en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de belasting van de genoemde functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellant blijft.
4.3. Dat appellant inmiddels per 22 februari 2007 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is geacht heeft geen gevolgen voor zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 25 december 2005, nu het om een andere periode gaat en er geen aanwijzingen bestaan dat eventuele veranderingen in zijn gezondheidssituatie per 22 februari 2007 ook relevant zijn op 25 december 2005. Daar komt bij dat de toename van de arbeidsongeschiktheid vooral het gevolg is van de arbeidskundige beoordeling en van toetsing aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals dat is gehanteerd bij de beoordeling per 22 februari 2007.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie, nu het besluit van 13 april 2006 pas in hoger beroep van een adequate onderbouwing is voorzien, dat het beroep van appellant tegen dat besluit gegrond is en dat het besluit alsmede de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal het Uwv opdragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv hetgeen in deze uitspraak is overwogen in acht dient te nemen. Het in stand laten van de rechtsgevolgen acht de Raad in deze zaak niet aangewezen.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 april 2006;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
RB