Jurisprudentie
BD9213
Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6333 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6333 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Geen reden om zwaardere beperkingen voor betrokkene aan te nemen. Voor de klachten valt geen duidelijke cardiale oorzaak aan te wijzen.
Uitspraak
06/6333 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 oktober 2006, 06/368 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.S.L. Bos-Veterman, advocaat te Utrecht. Hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader arbeidskundig rapport van 25 april 2008 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is op 13 maart 2000 met hartklachten uitgevallen uit zijn functie van machinaal bankwerker en ontving in verband daarmee een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 5 april 2005 heeft het Uwv per 1 juni 2005 de WAO uitkering van appellant ingetrokken, omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Bij besluit van 12 december 2005 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te werven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld. Tijdens het geding in beroep heeft het Uwv een nader besluit d.d. 13 maart 2006 genomen en zijn besluit van 12 december 2005 niet langer gehandhaafd. Bij het nieuwe besluit is per 1 juni 2005 de WAO-uitkering van appellant herzien en, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Hieraan ligt ten grondslag dat een nadere beschouwing van de voor appellant geselecteerde functies ertoe heeft geleid dat één functie niet langer voor hem geschikt wordt geacht en dat zijn verlies aan verdiencapaciteit mede in verband daarmee ongeveer 17% bedraagt.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 12 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep. Het tegen het besluit van 13 maart 2006 gerichte beroep van appellant is ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van dat besluit.
3.1. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om het beroep voor zover dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 13 maart 2006 ongegrond te verklaren. Appellant is van mening dat het Uwv zijn arbeidsbeperkingen als gevolg van zijn fysieke en psychische beperkingen heeft onderschat en meent dat de rechtbank ten onrechte deze beperkingen juist heeft geacht.
4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Appellant is onderzocht op het spreekuur d.d. 12 oktober 2004 van de verzekeringsarts M. Levy. Deze heeft mede op basis van informatie verkregen van de appellant behandelende cardioloog H. Roozendaal een aantal arbeidsbeperkingen van appellant vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel is mede in het licht van nadere informatie van Roozendaal en van de huisarts van appellant van mening dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven. Ook de bijwerkingen van de medicijnen die appellant slikt acht hij niet zodanig dat de beperkingen moeten worden bijgesteld. Naar het oordeel van de Raad is door de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende overtuigend gemotiveerd dat er geen reden bestaat om zwaardere beperkingen voor appellant aan te nemen. Daarbij acht de Raad mede van belang dat uit de informatie van de appellant behandelende cardioloog naar voren komt dat er voor de klachten van appellant geen duidelijke cardiale oorzaak valt aan te wijzen. Mede nu tijdens het geding in hoger beroep geen nadere medische informatie door of namens appellant is overgelegd, ziet de Raad voldoende reden de voor appellant geformuleerde beperkingen juist te achten.
4.2. Met het in hoger beroep overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk, acht de Raad voldoende gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht de hem (uiteindelijk) voorgehouden functies te vervullen.
4.3. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat de WAO-uitkering van appellant per 1 juni 2005 terecht is vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
5. Nu het besluit van 13 maart 2006, ook in de visie van het Uwv, pas in de fase van het hoger beroep bij de Raad van een voldoende arbeidskundige onderbouwing is voorzien komt dit voor vernietiging in aanmerking, zij het dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, dus voorzover het beroep tegen het besluit van 13 maart 2006 ongegrond is verklaard, worden vernietigd.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
Deze worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 maart 2006 geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
RB