Jurisprudentie
BD9212
Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6323 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6323 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Geen nieuwe medische onderzoeksgegevens. Omvang maatman.
Uitspraak
06/6323 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 oktober 2006, 06/665 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellant is, met schriftelijke kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G. Houtbeckers.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zijn werkzaamheden van filiaalleider op 21 januari 2002 vanwege psychische klachten gestaakt. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) verleend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij het thans bestreden, op bezwaar genomen besluit van 8 februari 2006 heeft het Uwv het besluit van 3 oktober 2005 gehandhaafd. Daarbij is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 november 2005 ingetrokken.
2.1. De rechtbank heeft, mede gelet op het aanvullend rapport van 8 september 2006 van de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker waarin de door appellant in beroep ingezonden medische gegevens zijn besproken, overwogen dat zij niet de overtuiging heeft dat het Uwv - in navolging van de (bezwaar)verzekeringsarts - essentiële aspecten met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellant ten tijde hier in geding heeft gemist. Voor de benoeming van een medisch deskundige heeft de rechtbank geen termen aanwezig geacht.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit eerst in beroep voorzien is van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. De rechtbank heeft in verband hiermee het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant onder inzending van een aantal publicaties betreffende de door hem ondervonden klachten van tinnitus (hoge en harde fluittonen in zijn oren) aangevoerd dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij fulltime kan werken. Daarbij heeft appellant gewezen op de omstandigheid dat hij een beperkt aantal autorijlessen per week geeft, waardoor hij optimaal rekening kan houden met zijn mede met zijn tinnitusklachten in verband staande vermoeidheidsklachten.
3.2. Ten aanzien van deze beroepsgrond overweegt de Raad dat appellant deze niet heeft doen ondersteunen door nieuwe aan de rechtbank nog niet bekende medische onderzoeksgegevens betreffende zijn gezondheidssituatie ten tijde in geding. De in hoger beroep ingezonden publicaties betreffende tinnitus hebben de bezwaarverzekeringsarts Jonker, naar aan haar rapport van 20 december 2006 valt te ontlenen, geen aanleiding gegeven haar standpunt met betrekking tot de functionele mogelijkheden van appellant te verlaten of te wijzigen. Niet gezegd kan worden dat dit niet gemotiveerd en weloverwogen is gebeurd.
3.3. Aldus is de Raad van oordeel dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van de schatting kan worden onderschreven.
3.4. Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten heeft appellant aangevoerd dat uitgegaan is van een onjuiste omvang van de maatman, dat ten onrechte met een door hem van zijn voormalige werkgever ontvangen kerstgratificatie bij de berekening van het maatmaninkomen geen rekening is gehouden en dat dit bovendien niet op juiste wijze is geïndexeerd.
3.5. Een en ander is voor de bezwaararbeidsdeskundige C.P.M. Harren aanleiding geweest nader onderzoek in te stellen. Bij rapporten van 19 mei 2008 en 26 mei 2008 is tot herberekening van het maatmaninkomen overgegaan. Voorts is toepassing gegeven aan een zogeheten reductiefactor in verband met de gemiddelde omvang van 41,73 uur van de werkweek van appellant voor de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid en de omvang van de werkweek in de geduide functies van in het algemeen 38 uur. Een op basis van die gegevens door de bezwaararbeidsdeskundige uitgevoerde herberekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ten tijde in geding wijst uit dat deze wederom minder dan 15% bedraagt.
3.6. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat het Uwv bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet in voor de toepassing van de WAO relevante mate heeft onderschat.
3.7. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand had mogen laten, maar, zo begrijpt de Raad, het Uwv opdracht had moeten geven om in het kader van een algehele heroverweging ex artikel 7:11 Awb de medische en arbeidskundige grondslag opnieuw te beoordelen.
3.8. Daaromtrent overweegt de Raad dat artikel 8:72, derde lid van de Awb aan de rechtbank de bevoegdheid geeft om de rechtsgevolgen van een door haar vernietigd besluit in stand te laten. Die bevoegdheid moet mede gezien worden tegen de achtergrond van de wens van de wetgever om, indien mogelijk, tot finale geschilbeslechting te komen. Appellant heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan aan de rechtbank gebruikmaking van de haar toekomende bevoegdheid zou moeten worden ontzegd.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
RB