Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9211

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6320 WAO + 07/1455 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Vaststelling arbeidsbeperkingen. In nader besluit is gemotiveerd dat de belasting van de voor betrokkene geduide functies, gelet op zijn belastbaarheid, voor hem niet te zwaar is.


Uitspraak

06/6320 en 07/1455 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2006, 06/144 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit d.d. 28 februari 2007 overgelegd, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.L. Schuren. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellant ontvangt sinds 7 december 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 8 april 2005 heeft het Uwv per 25 mei 2005 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt geacht. Bij besluit van 29 november 2005 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn verlies aan verdiencapaciteit is afgenomen naar minder dan 15%. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 29 november 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met de opdracht aan het Uwv een nieuw besluit op de bezwaren van appellant te nemen en met bepalingen met betrekking tot de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich volgens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische grondslag van het besluit, maar is van oordeel dat een noodzakelijke nadere motivering van de signaleringen bij de belasting van de geduide functies ontbreekt. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de proceskosten van appellant in de bezwaarfase niet voor vergoeding in aanmerking komen. 3.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellant juist heeft vastgesteld. Appellant heeft zijn stelling bij brief van 29 april 2008 onderbouwd met informatie van zijn huisarts. Omdat de beperkingen zijn onderschat, zijn functies geduid die te zwaar zijn voor appellant. Appellant heeft voorts aangevoerd dat zijn proceskosten in de bezwaarfase wel vergoed hadden moeten worden. 4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De in hoger beroep overgelegde informatie van zijn huisarts, waarin tevens informatie van de psychiater C.A.L. Hoogduin is opgenomen, vormt voor de Raad geen reden aan de juistheid van de aangenomen beperkingen te twijfelen, nu de informatie geen relevant nieuw licht op de zaak werpt en voorts vooral betrekking heeft op een periode die gelegen is twee jaar na de in dit geding relevante datum. 4.2. De Raad kan zich voorts vinden in de motivering van de rechtbank in de aangevallen uitspraak om het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase niet te honoreren. Nu de intrekking van de uitkering van appellant bij het besluit op bezwaar van 29 november 2005 is gehandhaafd, was er geen reden het primaire besluit te herroepen, hetgeen een voorwaarde vormt voor de vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase. 5.1. De Raad dient het besluit van 28 februari 2007 op grond van het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure te betrekken, wat betekent dat het beroep van appellant geacht wordt mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit. Bij dit besluit heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de beslissing van 8 april 2005 wederom ongegrond verklaard. Het besluit is gebaseerd op rapportages van de bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden en de arbeidsdeskundige B.B. Gerringa. De Raad stelt vast dat via deze rapportages naar aanleiding van de betreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak nader is gemotiveerd dat de belasting van de voor appellant geduide functies, gelet op zijn belast-baarheid, voor hem niet te zwaar is. Van de zijde van appellant zijn geen afzonderlijke gronden tegen dit besluit aangevoerd en ook overigens ziet de Raad geen reden de aldus gegeven nadere motivering van de intrekking per 25 mei 2005 van de WAO-uitkering van appellant onvoldoende te achten. 6. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, zal worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 28 februari 2007 wordt ongegrond verklaard. 7. Voor een vergoeding van proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 februari 2007 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008. (get.) A.T. Kwaasteniet. (get.) W.R. de Vries. BP