Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9210

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5690 WAO + 06/6857 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Nader besluit. Onvoldoende houvast voor de stelling dat in de genoemde functies in de omtrek van Baarn sprake is van een gelijke belasting als in de geduide functies en dat wordt voldaan aan het hiervoor omschreven vereiste van voldoende arbeidsplaatsen.


Uitspraak

06/5690 WAO 06/6857 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 augustus 2006, 05/2447 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.K. Jansen, adviseur sociale zekerheid, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van 6 november 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband. Voorts heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een besluit van 20 september 2006 ingezonden met het daaraan ten grondslag liggend rapport van 18 september 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige Stroband. Bij schrijven van 15 januari 2007 heeft appellante hierop gereageerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde G.H. de Haan, kantoorgenoot van mr. Jansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met te vermelden dat het Uwv bij het op bezwaar genomen en thans bestreden besluit van 26 juli 2005 (besluit I) het besluit van 23 februari 2005 heeft gehandhaafd. Daarbij is de aan appellante laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van 22 april 2005 ingetrokken. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak besluit I vernietigd, daarbij doorslaggevende betekenis toekennend aan het rapport van 25 april 2006 van de door haar als deskundige geraadpleegde psychiater M.H. Oeberius Kapteijn. In de bijlage bij dit rapport heeft deze deskundige vermeld dat appellante is aangewezen op functies die in de omtrek van Baarn kunnen worden vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies aan deze voorwaarde voldoen. Het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 3.1. Tijdens de gedingvoering in hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige nader onderzoek gedaan naar de vraag of de geduide functies in de omgeving van Baarn kunnen worden vervuld. Aan zijn rapport van 18 september 2006 valt te ontlenen dat dit naar zijn oordeel het geval is. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2006 (besluit II) het bezwaar tegen de intrekking van de WAO-uitkering van appellant opnieuw ongegrond verklaard. 3.2. Aangezien besluit II, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep daartegen geacht mede te zijn gericht. 3.3. Nu de rechtbank besluit I al heeft vernietigd en de beroepsgronden tegen het oordeel van de rechtbank aan de orde komen in het kader van het beroep tegen besluit II, bestaat bij het ingestelde hoger beroep geen belang meer zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. 3.4. Mede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat partijen het er over eens zijn dat voor de houdbaarheid van besluit II bepalend is dat minimaal drie van de voor appellante geduide functies in de omtrek van Baarn voorkomen, dat zij elk minimaal drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen en dat zij een gelijke beloning en belasting kennen. 3.5. Hiervan uitgaande is de Raad van oordeel dat de rapporten van 18 september 2006 en 6 november 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige Stroband, na de gemotiveerde betwisting daarvan door appellante in haar brief van 15 januari 2007, onvoldoende houvast bieden voor de stelling dat in de in deze rapporten met name genoemde functies in de omtrek van Baarn sprake is van een gelijke belasting als in de geduide functies en dat wordt voldaan aan het hiervoor omschreven vereiste van voldoende arbeidsplaatsen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volstaan met telefonisch overleg met enige werkgevers in de regio over het voorkomen in hun bedrijf van soortgelijke functies als aan appellante geduid zijn. Daarbij is de vraag of sprake was van een gelijke belasting op basis van - naar het oordeel van de Raad - onvoldoende onderzoeksgegevens door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 18 september 2006 beantwoord en is de vraag of voldaan wordt aan voornoemd getalscriterium niet expliciet beantwoord. 4. Het beroep tegen besluit II is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 5. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en de Raad onvoldoende inzicht heeft in de omvang van de door het besluit van het Uwv geleden renteschade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden. Indien het Uwv mocht besluiten af te zien van een nieuw besluit op bezwaar, zal het Uwv ter zake een zelfstandig (schade)besluit dienen te nemen. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Verklaart het beroep tegen besluit II gegrond; Vernietigt besluit II; Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. RB