Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9208

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5305 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. De in hoger beroep overgelegde gegevens zien grotendeels op de medische situatie van appellante na de datum in geding en bevatten geen gegevens of oordelen over haar situatie toentertijd.


Uitspraak

06/5305 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 augustus 2006, 06/656 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante is in hoger beroep gekomen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden. Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, bij brief van 23 mei 2008 een aantal stukken van medische aard ingezonden. Het Uwv heeft bij brief van 27 mei 2008 een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband ingezonden en op 2 juni 2008 een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts M.W. van der Veen-Klever. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong als haar raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegen-woordigen door A.M.M. Schalkwijk. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante was sedert 12 februari 1990 werkzaam als huishoudelijke hulp bij haar moeder voor gemiddeld 15 uur per week op basis van een zorgcontract. Daarnaast werkte zij sinds 1999 ongeveer 15 uur per week in een eigen escortbedrijf in het kader waarvan zij ’s avonds met uitloop in de nacht de telefonische contacten onderhield. Op 15 januari 2001 heeft zij zich voor haar werkzaamheden als huishoudelijke hulp ziek gemeld wegens nekklachten (cervicale hernia). Daarnaast was zij al acht jaar bekend met fibromyalgie. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken is aan haar met ingang van 14 januari 2002 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij het thans bestreden op bezwaar genomen besluit van 26 januari 2006 heeft het Uwv het besluit van 14 september 2005 gehandhaafd. Daarbij is de uitkering ingevolge de WAO met ingang van 15 november 2005 ingetrokken. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat het bestreden besluit niet op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag berust. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat haar niet is gebleken dat de aan appellante in het kader van de schatting door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies niet in overeenstemming zijn met de voor appellante vastgestelde beperkingen. 3.1. In hoger beroep heeft appellante in hoofdzaak aangevoerd dat haar ziekte onvoldoende serieus wordt genomen en dat haar medische situatie niet toelaat om werkzaamheden te verrichten. Zij heeft een aantal medische gegevens ingezonden, afkomstig van de neuroloog dr. R.P.M. Bruijn, de orthopedisch chirurg dr. G.P. Schaap, de reumatoloog C. van Booma-Frankfort, de orthopedisch chirurg dr. G.H.R. Albers en de huisarts H.C. Nijdam. Voorts is een rapportage ingezonden van de arts E.C. Cleton-van de Dikkenberg, opgemaakt in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning. 3.2. Deze gegevens zijn door de bezwaarverzekeringsarts Van der Veen-Klever bij rapport van 2 juni 2008 beoordeeld. Op grond hiervan heeft zij de conclusie getrokken dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt met betrekking tot de arbeidsbeperkingen van appellante te wijzigen. 3.3. Ter zitting is van de zijde van appellante met name nog gewezen op haar bronchiale klachten, waarmee geen rekening is gehouden. Daardoor zijn, aldus appellante, in het bijzonder de werkzaamheden verbonden aan de aan haar voorgehouden functies van parkeercontroleur en parkeerwachter voor haar niet geschikt wegens de blootstelling aan uitlaatgassen. 4.1. De Raad overweegt met betrekking tot de medische grondslag dat de in hoger beroep overgelegde gegevens grotendeels zien op de medische situatie van appellante na de datum in geding en geen gegevens of oordelen bevatten over haar situatie toentertijd. Met de gegevens van de huisarts, voor zover betrekking hebbend op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding, waren de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen bekend. Daarmee hebben zij derhalve rekening kunnen houden. Voor zover appellante van mening is dat haar gezondheidssituatie inmiddels is verslechterd staat het haar vrij zich om die reden tot het Uwv te wenden met het verzoek tot herbeoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid over te gaan. 4.2. Met betrekking tot de bronchiale klachten overweegt de Raad dat appellante van die klachten in haar aanvraagformulier tot verlenging van haar WAO-uitkering en tijdens het medisch onderzoek in de primaire fase geen melding heeft gemaakt. Aan het rapport van 11 november 2005 van de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven valt te ontlenen dat hij bekend was met het gebruik van medicatie voor deze klachten. Daarbij is tevens genoteerd dat appellante shag rookt (tien stuks per dag). Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport geconstateerd dat appellante geen tekenen van benauwdheid vertoonde. Gelet hierop heeft de Raad geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de bezwaarverzekeringsarts mogelijke beperkingen als gevolg van bronchiale klachten over het hoofd heeft gezien en ten onrechte niet heeft gesteld. 4.3. De Raad deelt bij het licht van het voorgaande de opvatting van appellante niet dat de functies van parkeercontroleur en parkeerwachter niet voor haar geschikt zijn. Te minder reden ziet de Raad daarvoor nu appellante kennelijk de belasting van haar longen door haar rookgedrag verdraagt. Niet valt dan in te zien hoe de blootstelling aan uitlaatgassen van auto’s in het verkeer niet door haar kan worden verdragen. 4.4. Hetgeen ter zitting is aangevoerd met betrekking tot de eis dat de werkomgeving van appellante in de geduide functies niet te koud en te vochtig moet zijn leidt de Raad niet tot het oordeel dat de arbeidskundige grondslag ondeugdelijk is. Uit het overleg tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts is gebleken dat daarmee niet bedoeld is dat werk in de open lucht, zoals bij parkeercontroleur, onmogelijk is. Tegen regen en kou valt te kleden. Dat de weersomstandigheden in Nederland wel eens te wensen overlaten wil de Raad overigens graag aan appellantes gemachtigde toegeven. Die klimatologische omstandigheden staan evenwel aan de geschiktheid van appellante voor de hier bedoelde functies niet in de weg. 5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M.W.A. Schimmel RB