Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9188

Datum uitspraak2008-08-04
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825140-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis. Gevangenisstraf voor bedreiging van voormalig burgemeester van Eindhoven.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825140-07 Datum uitspraak: 4 augustus 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats], [adres] Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2008 en 21 juli 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 maart 2008. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 april 2008 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat: hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 05 maart 2007 te Eindhoven [slachtoffer] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telefonisch) opzettelijk - die [slachtoffer] via een of meer anderen (verbalisanten van regiopolitie Brabant Zuid-Oost) een of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "ik weet waar [slachtoffer] woont en zal hem van zijn flat naar beneden gooien", en/of (vervolgens) - voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:"hoe zou jij het vinden als ik ineens naast jouw bed zou staan" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (artikel 285 Wetboek van Strafrecht) Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie niet in haar vordering dient te worden ontvangen nu de redelijke termijn voor behandeling van de zaak volgens de verdediging is overschreden. De officier van justitie heeft naar de mening van de verdediging zeer laakbaar gehandeld door verdachte te lang in onzekerheid te laten, terwijl verdachte wel op duidelijkheid heeft aangedrongen. De officier van justitie is van mening dat een en ander weliswaar langer heeft geduurd dan wenselijk was geweest, maar dat hierdoor de redelijke termijn niet dermate is overschreden dat dit juridisch gezien consequenties zou moeten hebben. Wanneer de rechtbank desalniettemin een gevolg wil verbinden aan het feit dat het langer heeft geduurd voor de zaak is aangebracht dan wenselijk was geweest, dient niet-ontvankelijkheid naar de mening van de officier van justitie in elk geval uit te blijven. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu met betrekking tot de berechting van de zaak in eerste aanleg volgens vaste jurisprudentie als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op haar redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In casu heeft het eerste verhoor van de verdachte door de politie d.d. 3 maart 2007 plaatsgevonden, zodat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. Ten overvloede vermeldt de rechtbank dat een overschrijding van de redelijke termijn, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578), r.o. 3.21, niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leidt, maar zonodig op andere wijze wordt gecompenseerd. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en oordeelt dat de officier van justitie in haar vordering kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Vaststaande feiten. Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging: Op 1 maart 2007 is verdachte op het politiebureau Eindhoven Tongelre aan het adres Ruysdaelbaan 35 verschenen. Verdachte heeft bij dit bezoek ten overstaan van een verbalisant gezegd dat hij de toenmalige burgemeester van Eindhoven, de heer [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), van zijn balkon of flat zou gooien. [slachtoffer] is hiervan later op de hoogte gebracht.2 Met betrekking tot het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging: Op 2 maart 2007 is door verdachte naar de GSM van [slachtoffer] gebeld. [slachtoffer] heeft verdachte in dit gesprek medegedeeld dat dit niet de gebruikelijke weg was.3 Het standpunt van de verdediging. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft weliswaar tegen verbalisant [verbalisant 1] geroepen dat hij weet waar [slachtoffer] woont en dat hij hem van zijn flat zal afgooien, maar verdachte heeft [slachtoffer] met deze woorden niet willen bedreigen. Het betrof naar de mening van de verdediging een woede-uitbarsting in een alleszins begrijpelijke situatie. Het voornoemde wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2007 op pagina 35, waaruit blijkt dat verdachte zegt dat hij niet van plan was om naar de flat van [slachtoffer] te gaan omdat deze dubbel beveiligd was en hij er toch niet in zou komen. De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte van het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde eveneens moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft [slachtoffer] weliswaar op 2 maart 2007 gebeld, maar niet bedreigd. [slachtoffer] staat volgens de verdediging in zijn aangifte volkomen alleen. Hierbij komt dat verdachte het tenlastegelegde ontkent en dat er een viertal getuigenverklaringen ligt waarin de verklaring van verdachte wordt bevestigd. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht het onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte tegen een verbalisant heeft gezegd dat hij weet waar [slachtoffer] woont en dat hij hem van zijn flat naar beneden zal gooien, blijkt volgens de officier van justitie uit de verklaringen van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 2 maart 2007, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 5 maart 2007 en het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 27 november 2007. Deze uitlatingen zijn naar hun aard en gelet op de gegeven omstandigheden bedreigend geweest, aldus de officier van justitie. De officier van justitie acht het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie twijfelt niet aan het feit dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Zij acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat de inhoud van het gesprek bedreigend was, mede gelet op de vier ontlastende getuigenverklaringen in het dossier. Het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde overweegt de rechtbank het navolgende. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met diens uitlating op het politiebureau d.d. 1 maart 2007 geen opzet op de bedreiging van [slachtoffer] had. Dit zou onder meer blijken uit de verklaring van verdachte jegens verbalisant, waarin verdachte aangeeft niet daadwerkelijk van plan te zijn om [slachtoffer] van zijn flat te gooien.4 Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier echter een uitlating die naar de aard van de bewoordingen in het algemeen vrees kan opwekken. Hierbij merkt de rechtbank op dat voor een voltooide bedreiging niet is vereist dat de dader het voornemen heeft om de bedreiging te realiseren. De bedreiging hoeft voorts niet plaats te vinden met enig bijkomend oogmerk. Gezien de reeds genoemde vaststaande feiten met betrekking tot dit deel van de tenlastelegging en het vooroverwogene acht de rechtbank het onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde overweegt de rechtbank het navolgende. Verdachte erkent het telefoongesprek met [slachtoffer] te hebben gevoerd op 2 maart 2007. Over hetgeen [slachtoffer] in dit gesprek zou hebben gezegd zijn verdachte en [slachtoffer] het in grote lijnen eens. [slachtoffer] verklaart daarnaast dat hij door verdachte is bedreigd in dit gesprek. De rechtbank heeft anders dan de officier van justitie en de verdediging uit de hierna te duiden wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte de tenlastegelegde bewoordingen in het telefoongesprek heeft geuit en dat zij wel degelijk een bedreiging inhielden. De rechtbank acht het in dit verband van belang dat [slachtoffer] hiervan aangifte heeft gedaan, terwijl hij op dat moment geen kennis had van hetgeen verdachte een dag eerder op het politiebureau met betrekking tot [slachtoffer] had gezegd.5 Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat de aangifte onjuistheden bevat en vals is: van een belang van [slachtoffer] in dit verband is blijkens het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [slachtoffer] zijn verklaring met betrekking tot het gebeuren tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op consistente wijze heeft herhaald.6 Gezien de reeds genoemde vaststaande feiten met betrekking tot dit deel van de tenlastelegging en het vooroverwogene gaat de rechtbank voorbij aan de door de verdediging genoemde getuigenverklaringen en acht de rechtbank het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Mede gelet op de context waarin deze woorden zijn geuit – verdachte heeft in een periode waarin hij ook volgens zijn eigen verklaring kwaad was op [slachtoffer], deze op zijn privénummer gebeld – acht de rechtbank ook deze uitlatingen bedreigend. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op tijdstippen gelegen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 5 maart 2007 te Eindhoven [slachtoffer] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte (telefonisch) opzettelijk - die [slachtoffer] via een ander (verbalisant van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) dreigend de woorden toegevoegd: “ik weet waar [slachtoffer] woont en zal hem van zijn flat naar beneden gooien”, en - voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “hoe zou jij het vinden als ik ineens naast jouw bed zou staan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 285. De strafoplegging. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze eis disproportioneel is gezien de geringe ernst van het feit en het tijdsverloop in deze zaak. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de strafoplegging zal de rechtbank voorts enerzijds rekening houden met de uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid dat verdachte terzake van soortgelijke strafbare feiten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds meermalen werd veroordeeld. Voorts zal de rechtbank rekening houden met de eveneens uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten onrust hebben veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap. Tenslotte zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat het slachtoffer van de door verdachte gepleegde strafbare feiten een ambtsdrager in functie betrof, die in zijn privéleven met bedreigingen van de zijde van verdachte werd geconfronteerd. Dat verdachte het niet eens is met een handeling of beslissing van het gemeentebestuur kan de gedane uitlatingen niet rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf die vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal een zwaardere onvoorwaardelijke straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de officier van justitie haar eis op minder feiten baseerde dan het aantal feiten dat door de rechtbank bewezen zal worden verklaard. Voor het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank geen termen aanwezig. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf. Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis is gewezen door: mr. N.M. Spelt, voorzitter, mr. E.W. van den Heuvel en mr. F. van Laanen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.N. Guntenaar, griffier, en is uitgesproken op 4 augustus 2008. 1 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 2 maart 2007, p. 29-30 en het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 15 april 2008 (p. 1-3). 2 Het aanvullend proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 27 november 2007 en het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 3 juni 2008 (p. 1-2). 3 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 2 maart 2007 (p. 22-23) en het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 15 april 2008 (p. 1-3). 4 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 5 maart 2007 (p. 35). 5 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 2 maart 2007 (p. 22-23), het aanvullend proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 27 november 2007 en het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 3 juni 2008 (p. 1-2). 6 Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 3 juni 2008 (p. 1-2).