Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9187

Datum uitspraak2008-05-29
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620374-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

diefstal met geweld bedreiging bewijs strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.620374-07 Datum: 29 mei 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats] ONDERZOEK VAN DE ZAAK Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 15 mei 2008, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kengen en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht. TENLASTELEGGING De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ervan wordt verdacht dat hij zich op of omstreeks 5 november 2007 te Almere schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en/of afpersing. De rechtbank maakt onderscheid in de bij dagvaarding met parketnummer 07.620374-07 ten laste gelegde feiten in die zin dat zij het gedeelte tot de witregel en de woorden “en/of” op bladzijde 2 van de tenlastelegging benoemt als A. (kort gezegd: de diefstal met geweld) en het daaropvolgende gedeelte op bladzijde 2 van de tenlastelegging benoemt als B (kort gezegd: de afpersing). BEWIJS A. Vaststaande feiten De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorgenummerde pagina's van de afzonderlijke processen-verbaal die bij het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van voortgang met het nummer 2007076983 zijn gevoegd, dat op 21 maart 2008 is gesloten en getekend door [verbalisant] van politie Flevoland. Op 5 november 2007 omstreeks 20.10 uur krijgt de regionale meldkamer van de politie Flevoland meerde[adres]de [adres] schoten werden gehoord en dat er een man op straat ligt. Ter plaatse treffen de verbalisanten een viertal patroonhulzen[adres]e [adres].Terwijl twee andere verbalisanten eveneens naar de [adres] op weg zijn, krijgen zij de melding dat er een donkerkleurige personenauto van het type hatchback vanaf de [adres] is weggereden in de richting van station Parkwijk te Almere en dat de persoon die op de grond lag in de personenauto zou zijn gelegd. De verbalisanten krijgen de opdracht om naar het Flevoziekenhuis te gaan en treffen, daar aangekomen, een [auto] aan, die met stadsverlichting en alarmlicht aan in de tegenovergestelde richting van de rijrichting staat. Uit portofooninformatie blijkt deze auto op naam van [ve[verdachte] te staan. De verbalisanten houden een persoon aan, [medeverd[medeverdachte] die, zoals later blijkt, in de auto wil stappen en die verklaart: "Ik heb mijn vriend met deze auto naar het ziekenhuis gebracht, mijn vriend is net neergeschoten". Op 6 november 2007 omstreeks 2.15 uur neemt de regiopolitie Den Haag telefonisch contact op met de politie Flevoland om door te geven dat zich twee mannen aan het politiebureau in Den Haag hebben gemeld met de mededeling dat zij die avond betrokken waren geweest bij een schietpartij in Almere, waarvan de straatnaam iets met "Lange" te maken had. Eén van de mannen zou zijn beroofd van een paar duizend euro. De personalia van de mannen zijn [medeverd[medeverdachte] en [medev[medeverdachte]. Zij worden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Almere. Uit de diverse verklaringen, afgelegd door de verdachten en getuigen blijkt het volgende. De twee mannen uit Den Haag, [medeverdachte] en [medeverdachte], hebben een bezoek gebracht aan de [adres] te Almere om daar cocaïne af te leveren, waarbij het tot een treffen is gekomen tussen hen en de in het pand aanwezige mannen uit Almere. Er zijn vier schoten gelost. Medeverdachte [verdachte] is geraakt door twee kogels, waarvan één in zijn borst en één in zijn buik. Uit de verklaring van [verdachte] en van andere aanwezige medeverdachten volgt dat [verdachte] op die avond in de woning aanwezig is geweest en is neergeschoten. B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] zelf verklaart dat hij op 5 november 2007 naar het pand aan de [adres] is gegaan om daar een joint te roken. [verdachte] verklaart dat de deur openstond, hij naar binnen is gegaan en dat er plotseling werd geschoten toen hij tussen twee groepjes negers doorliep. Daarbij verklaart [verdachte] dat hij van één van hen het wapen probeerde af te pakken. Ten aanzien van de rol van [verdachte] wijst zij op de verklaring die [medeverdachte] geeft voor de betrokkenheid die [verdachte] heeft in het gevecht met hem. Ook wijst de officier van justitie erop dat volgens verklaringen van [medeverdachte] en [medeverdachte], [verdachte] degene is die, terwijl hij gewond op de grond ligt, aan medeverdachten de opdracht geeft dat ze [medeverdachte] en [medeverdachte] moeten laten gaan. Hieruit volgt naar mening van de officier van justitie dat [verdachte] samen met anderen geweld heeft uitgeoefend om de cocaïne en andere goederen weg te nemen en de vlucht mogelijk te maken. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde, tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. C. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is aldus zijn raadsman slachtoffer en geen dader. Verdachte kwam naar de woning om een blowtje te roken maar werd bij het binnentreden vrijwel onmiddellijk neergeschoten. Hij heeft daar niemand herkend. Enig verband tussen [verdachte] en de andere verdachten die betrokken zouden zijn bij de ripdeal is er niet en van samenwerking met die anderen is geen sprake nu door [verdachte] geen zichtbare handelingen zijn verricht die hem in relatie kunnen brengen tot het delict. Ook voor het opzet -eveneens in voorwaardelijke zin- tot het wegnemen van goederen of voor de dwang tot afgifte van die goederen, is naar de mening van de raadsman geen bewijs. D. Beoordeling van de tenlastelegging De rechtbank overweegt dat uit de totaliteit van de diverse en op sommige punten van elkaar afwijkende verklaringen van verdachten en getuigen, het beeld naar voren komt van een tussen partijen gesloten en op 5 november 2007 uitgevoerde cocaïnedeal, waarbij er door een groep uit Den Haag, bestaande uit in ieder geval [medeverdachte] en [medeverdachte], cocaïne geleverd zou worden aan een groep afnemers in Almere, waarvan in ieder geval [betrokkene], [medeverdachte], [medeverdachte] en [verdachte] deel uitmaken. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], die daarover het volgende zegt: ´[medeverdachte] was op het moment dat wij naar Almere gingen in het bezit van cocaïne. (…)[medeverdachte] heeft van tevoren een afspraak gemaakt met [medeverdachte] of mogelijk [medeverdachte]. Ik wist van die afspraak af alleen heb ik niet alle details gehoord. Omdat wij die 'mannen' niet kenden in Almere heeft [medeverdachte] het pistool meegenomen voor onze veiligheid. Wij vertrouwden het namelijk niet.” Uit de verklaringen van meerdere verdachten kan worden afgeleid dat ook [medeverdachte] en [medeverdachte] in de woning naar binnen zijn gegaan. Nadat [medeverdachte] de cocaine op het aanrecht in de keuken had gelegd werd er vrijwel onmiddellijk een pistool op zijn hoofd gezet. Die laatste gebeurtenis heeft, aldus zijn verklaring, [medeverdachte] ertoe gebracht zijn vuurwapen door te laden en kort daarna te schieten. [medeverdachte] heeft verklaard de persoon die hij herkent als [verdachte] daarbij te hebben neergeschoten op het moment dat deze en [medeverdachte] met hem in gevecht zijn geraakt. De rechtbank hecht veel waarde aan één van de latere verklaringen van [medeverdachte], aangezien hij in deze verklaring ook zichzelf belast. Hij verklaart het volgende: “Ik zag dat [medeverdachte] mij op dat moment wegduwt wegduwde?. Ik werd geduwd in de richting van de opening naar de gang toe. Ik zag dat beide slaapkamerdeuren dicht waren. Dit betreffen de slaapkamerdeuren welke vanuit de keuken bereikbaar zijn. Ik stond toen nog overeind. Ik zag dat [medeverdachte] mij naar de grond probeerde te werken door mij te duwen en aan mij te trekken. Ik zag dat op dat moment er nog iemand zich er?mee kwam bemoeien. Dit is [verdachte]erdachte]. Zijn naam ken ik uit het dossier. Dit is de jongen op fotonummer pl2540:04:00516 ([verdachte]). Ik voelde dat [verdachte] mij ook op de grond probeerde te werken. Ik zag en voelde dat [verdachte] aan mij trok en mij duwde. Ik pakte hierop het vuurwapen wat ik in mijn broeksband had.”. Tijdens een ander verhoor verklaart [medeverdachte] het volgende: "Ik heb het vuurwapen van [medeverdachte] gekregen in de auto op het moment dat wij aldaar voor de deur stonden.(…) In de woning van de [adres] Almere kwam zoals ik al eerder verteld heb een man de trap af gelopen met een vuurwapen. Deze man liep (…) naar [medeverdachte] toe en richtte het pistool direkt op [medeverdachte] zijn achterhoofd. Op dat moment besloot ik het vuurwapen te trekken, hetgeen ik deed. Ik moest echter het vuurwapen doorladen. Dit duurde echter even en ik voelde, dat ik op het moment dat ik het vuurwapen aan het doorladen was, door [medeverdachte] met beide handen werd vastgepakt. (…) Hierdoor kon ik op dat moment niets met het vuurwapen.(…) Ik zag en hoorde dat er nog een persoon naar beneden kwam lopen. Ik voelde en zag, dat de persoon die van de trap afkwam lopen mij eveneens beetpakte en met mij ging vechten. (…)Tijdens het vechten met [medeverdachte] en het latere slachtoffer, dus de jongen die zojuist via de trap in de woning naar beneden kwam lopen is het vuurwapen afgegaan. (…) Ik heb gezegd dat ik 4 schoten heb gehoord. (…) Daar waren in ieder geval 2 schoten uit het vuurwapen dat ik in mijn rechterhand hield. (…) U vraagt aan mij door welk vuurwapen het slachtoffer is getroffen? Ik weet zo goed als zeker, dat dit het vuurwapen moet zijn geweest dat ik de woning mee had binnen genomen en later tijdens de worsteling is afgegaan. Het kan namelijk volgens mij niet anders zijn, dan dat het slachtoffer door kogels uit dit vuurwapen getroffen is. Direct na de schoten die uit "mijn vuurwapen" zijn gekomen, liet het slachtoffer mij los. Deze verklaring van de [medeverdachte] komt in grote lijnen overeen met de weergave van [verdachte] die verklaart: “Ik heb geprobeerd het wapen af te pakken van 1 van die gasten. Het was een zwart wapen, meer weet ik er niet van.” De rechtbank ziet geen aanleiding [verdachte] niet aan zijn, kort na de schietpartij in het ziekenhuis afgelegde, verklaring te houden, ook al geeft [verdachte] ter terechtzitting een andere weergave van de feiten. Zijn verklaring wordt namelijk op dit onderdeel ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] die aangeeft dat [verdachte] probeerde hem het vuurwapen afhandig te maken. Als na het schietincident [verdachte] gewond op de grond ligt, geeft hij aan een andere medeverdachte die [medeverdachte] en [medeverdachte] met een vuurwapen bedreigt, opdracht hen te laten gaan. Zo verklaart [medeverdachte]: “Ik hoorde dat deze jongen, terwijl hij daar lag, tegen [medeverdachte] zei dat hij ons moest laten gaan.” Dit stemt overeen met de verklaring van [medeverdachte] die verklaart: “Ik hoo[verdachte]e[verdachte] zeggen dat ze ons moesten laten gaan” Ook daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] een medebepalende rol had op die avond en zich -zoals blijkt uit die gedraging- uitdrukkelijk heeft geschaard aan de zijde van de Almeerse groep. Nu uit de verklaringen van nagenoeg alle verdachten die in de woning aanwezig zijn geweest, volgt dat vrijwel onmiddellijk nadat de cocaïne was binnengebracht een gewapende persoon de trap af is gekomen en dat vuurwapen op het hoofd van [medeverdachte] heeft gezet, leidt de rechtbank daaruit af dat het hier moet gaan om een ripdeal die was voorbereid. Niet aannemelijk acht de rechtbank het dat het hier om een uit de hand gelopen ruzie zou gaan. Uit voormelde gedragingen leidt de rechtbank eveneens af dat [verdachte] zich niet heeft gedistantieerd van de gebeurtenissen, terwijl niet gebleken is dat [verdachte] in de onmogelijkheid verkeerde zich daaraan te onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier overigens afdoende dat door [medeverdachte] en zijn mededader [medeverdachte] een cocaïne bevattende stof bij de woning is afgeleverd. Dat de bal cocaïne niet is aangetroffen en daardoor ook niet door een forensisch laborant onderzocht kon worden op de eventuele aanwezigheid van de op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen, hoeft aan het aannemen van de aanwezigheid daarvan in dit geval niet in de weg te staan, wanneer er voldoende ondersteunend bewijsmateriaal voorhanden is. Een gebruikersverklaring kan daarbij meewegen voor het bewijs. In het dossier bevindt zich een duidelijke verklaring van [medeverdachte]: “[medeverdachte] vroeg aan mij of ik het zakje wilde open maken. Ik vond dat niet normaal maar ik kon op dat moment de situatie niet meer veranderen. Ik wilde het zakje met daarin de cocaïne open maken. [medeverdachte] vroeg aan mij of het goed spul was. Ik zei dat ik dat niet wist. Ik zei dat het snuifcoke was. Ik had de knoop inmiddels open gemaakt met mijn handen. Ik zag toen dat er wit poeder in het zakje zat. Ik herkende dit als cocaïne. Ik heb namelijk in het verleden cocaïne gebruikt. Zodoende kan ik cocaïne wel herkennen.” Daarnaast overweegt de rechtbank dat zowel [medeverdachte] als [medeverdachte] uitvoerig hebben verklaard dat [medeverdachte] een cocaïnedealer was, welk gegeven wordt ondersteund door de uitkomsten van het onderzoek inzake de ingezette bijzondere opsporingsmethoden en –bevoegdheden. Daarnaast bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat ook maar iemand van de verdachten ervan uitgaat dat de bal die wordt afgeleverd geen cocaïne zou bevatten. Ook [medeverdachte] heeft vastgesteld dat de bal cocaïne betrof. Hij verklaart daarover dat [medeverdachte] de cocaïne aan hem heeft laten zien, dat hij vaker cocaïne bij [medeverdachte] heeft zien liggen en dat hij gelet op zijn verleden cocaïne kan herkennen. Voorts vermeldt [medeverdachte] dat de bal op dezelfde wijze is verpakt als cocaïneballen waarvan hij had gezien dat [medeverdachte] die eerder heeft gemaakt en dat [medeverdachte] de bal in zijn broeksband bewaarde, hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat het hier gaat om het vervoer van verboden en kostbare drugsbevattende middelen, gelet op de wijze waarop [medeverdachte] de bal probeert te verbergen tijdens het vervoer. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Nu uit het dossier naar voren komt dat de mededaders van [verdachte] de telefoons, de sieraden en/of de cocaïne hebben afgepakt van [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en er geen sprake is geweest van het dwingen tot afgeven van genoemde zaken zoals cumulatief onder B. ten laste gelegd, zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: A. hij op 5 november 2007 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer telefoons en sierraden en een hoeveelheid cocaïne toebehorende aan [medeverdachte]. [medeverdachte] en/of [medeverdachte], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [medeverdachte]. [medeverdachte] en A.[medeverdachte], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad zichzelf en zijn mededaders het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders -een vuurwapen hebben gedrukt tegen het hoofd van die [medeverdachte] en -een hoeveelheid cocaïne hebben weggenomen en -die [medeverdachte] hebben vastgepakt en die [medeverdachte] naar de grond hebben getrokken en -een vuurwapen hebben gericht op het gezicht, althans het lichaam van die [medeverdachte] en -die [medeverdachte] meermalen hebben getrapt tegen het lichaam. VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE Van het onder A. meer of anders en het onder B. ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Medeplegen van diefstal met geweld, strafbaar gesteld bij de artikelen 312 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank acht het bewezenverklaarde buitengewoon ernstig. Deelname aan activiteiten rond de handel in cocaïne waarbij, naar als algemeen bekend mag worden verondersteld, veelvuldig geweld wordt gebruikt, is uiterst verwerpelijk. Dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een woonwijk acht de rechtbank een verzwarende omstandigheid nu burgers zich daar in het algemeen veilig moeten kunnen voelen en gevrijwaard dienen te blijven van de soort gewelddadigheden dat hier heeft plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij haar beslissing heeft de rechtbank –ten nadele van de verdachte- rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 april 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder A. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder A. meer of anders en het onder B. ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink voorzitter en de mrs. M.C.P. de Ridder en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2008.