Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9184

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437599-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een opeenstapeling van (vorm)verzuimen en onzorgvuldig handelen door de officier van justitie waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen, alsmede waardoor vertraging is ontstaan en waardoor de verdediging keer op keer in haar belangen is geschaad. Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet, maar ook van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/437599-07 Datum uitspraak: 17 juli 2008 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2008, 6 mei 2008 en 17 juli 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd, zoals ter terechtzitting van 17 juli 2008 gewijzigd, dat 1. hij op of omstreeks 18 november 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met tussenpozen van enkele minuten met een vuurwapen gericht heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer]; (artikel 289/287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht) subsidiair: hij op of omstreeks 18 november 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een verbrijzelde scheenbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met tussenpozen van enkele minuten met een vuurwapen gericht te schieten op het lichaam van die [slachtoffer]; (artikel 302 juncto 303 van het Wetboek van Strafrecht) meer subsidiair: hij op of omstreeks 18 november 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, toe te brengen, deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met tussenpozen van enkele minuten met een vuurwapen gericht heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer]; (artikel 302 juncto 303 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 18 november 2007 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten een pistool met merkopschrift “RugerP93DC” en kogelpatronen met het merkopschrift “Luger S&B”; (artikel 26 juncto 55 van de Wet wapens en munitie) 3. hij op of omstreeks 18 november 2007 te Amsterdam brigadier van politie [persoon 7] en/of hoofagent van politie [persoon 1] en/of hoofdagent van politie, [persoon 2] en/of brigadier van politie [persoon 3] en/of brigadier van politie [persoon 4] en/of hoofdagent van politie [persoon 5] en/of adspirant agent van politie [persoon 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk - voornoemde [persoon 7] en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood. Kijk me aan. Ik maak je af. Al is het het laatste dat ik doe, jou maak ik af" en/of "Ik maak jullie allemaal af. Vooral jou, ouwe! Jullie denken kleine [verdachte], maar ik zal jullie wat laten zien. Ik blaas de hele boel hier op, al moet ik er 30 jaar voor zitten!, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of - voornoemde [persoon 3] en/of [persoon 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie af. Ik blaas dit kutbureau op en neem jullie allemaal mee. Pas maar op.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of - voornoemde [persoon 5] en/of [persoon 6] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie af. Ik pleeg een bomaanslag op dit politiebureau. Jullie moeten mij niet onderschatten!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht) 2. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De eerste (proforma) behandeling van de zaak ter zitting vond plaats op 19 februari 2008. De officier van justitie heeft op die zitting onder andere verklaard dat enkele getuigen nog gehoord moesten worden, dat het slachtoffer [slachtoffer] gehoord moest worden en dat nog nader onderzoek werd verricht naar de tot dan toe onbekend gebleven derde betrokken persoon en de herkomst van het wapen. Tevens is meegedeeld dat onderzoek verricht diende te worden naar de bij verdachten afgenomen schiethanden. Bij tussenbeslissing van 19 februari 2008 is de onderhavige zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde verdachte te horen en voorts al datgene te doen wat zij in het belang van het onderzoek acht. Tevens is de officier opgedragen er voor zorg te dragen dat de door haar genoemde overige onderzoekshandelingen zo snel mogelijk zullen worden afgerond, opdat op de volgende zitting tot inhoudelijke behandeling zou kunnen worden overgegaan. De zaak is vervolgens voor onbepaalde tijd doch maximaal voor een termijn van negentig dagen aangehouden. Na de zitting heeft de voorzitter op 19 februari 2008 de rechter-commissaris per email – met CC aan de zittings- en de zaaksofficier van justitie – onder andere het volgende meegedeeld. De rechtbank heeft begrepen dat er zes getuigen moeten worden gehoord en dat de rechter-commissaris dit delegeert aan de politie onder uitnodiging raadslieden. Het horen van het slachtoffer is van groot belang en het is de vraag of een dergelijk verhoor wel moet worden gedelegeerd. De rechtbank acht het wenselijk dat een nadere verklaring van de verdachten (ook als getuigen) niet wordt gedelegeerd, maar door de rechter-commissaris zelf wordt afgenomen in het bijzijn van raadsvrouw/officier van justitie. Aldus, kort samengevat, een gedeelte van voornoemde email waarvan een afschrift aan het dossier is toegevoegd. Op 15 april 2008 zijn verdachte en zijn medeverdachte door de rechter-commissaris nader gehoord in hun eigen strafzaken alsmede als getuige in elkaars strafzaken. Op 29 april 2008 stond het getuigenverhoor van het slachtoffer [slachtoffer] bij de rechter-commissaris gepland, doch deze is zonder bericht niet verschenen. Op 29 april 2008 heeft de rechtbank het aanvullend proces-verbaal van 22 april 2008 ontvangen. Hierin zijn onder andere vervat de nadere verklaringen van vijf getuigen van februari en maart 2008. Ook is daarin opgenomen het rapport van het NFI van 20 december 2007 met betrekking tot het onderzoek van de schiethanden op de aanwezigheid van schotresten. Bovendien blijkt uit het begeleidende proces-verbaal van relaas dat er op 2, 6 en 11 maart 2008 contact is geweest tussen de politie en het slachtoffer [slachtoffer] waarbij telkens met klem is gevraagd aangifte te doen. Van het contact op 2 maart 2008 is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin een weergave is opgenomen van hetgeen voornoemde [slachtoffer] heeft verklaard op vragen van de politie over de achtergrond van de schietpartij en wie daarbij zou zijn betrokken. Op 6 mei 2008 is het onderzoek ter zitting hervat. De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat vooralsnog niet is gebleken van zodanige frustratie van verdedigingsrechten of van ander verwijtbaar optreden van de kant van de officier van justitie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Omdat ter zitting bleek dat de zittingsofficier van justitie (niet zijnde de zaaksofficier van justitie) niet in staat was alle door de rechtbank van belang zijnde vragen te beantwoorden, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde de zaaksofficier van justitie alsmede de rechter-commissaris te laten reageren op een door de rechtbank opgestelde vragenlijst die als bijlage is opgenomen in het proces-verbaal van de betreffende zitting. Naar aanleiding van de vragen van de rechtbank heeft de rechter-commissaris op 24 juni 2008 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. De zaaksofficier van justitie heeft naar aanleiding van de vragen van de rechtbank op 26 juni 2008 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op 17 juli 2008 is het onderzoek op de terechtzitting hervat. Standpunt verdediging De raadsvrouw heeft zich op de zittingen van 6 mei 2008 en van 17 juli 2008 op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid in zijn vervolging dient te worden verklaard, nu het openbaar ministerie cruciale en ontlastende informatie heeft achtergehouden c.q. te laat en in ieder geval niet vóór de (geplande) verhoren van verdachte (en diens medeverdachte) bij de rechter-commissaris aan de verdediging ter beschikking heeft gesteld, zodat verdachte in zijn verdediging is geschaad. De aanvullende stukken zijn daags voor en op de dag van de zitting (van 6 mei 2008) ontvangen, terwijl uit deze stukken onder andere naar voren komt dat het NFI-rapport met betrekking tot de schiethanden in december 2007 al gereed was en de getuigen reeds in februari en maart 2008 door de politie zijn gehoord. Voorts zijn in tegenstelling tot de met (de raadkamer van) de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging gemaakte afspraken, buiten de aanwezigheid van de verdediging meerdere getuigen gehoord, zonder de verdediging voor deze getuigenverhoren uit te nodigen. De "kroongetuige", het slachtoffer [slachtoffer], is meermalen door de politie benaderd, terwijl hij door de rechter-commissaris zou worden gehoord. De officier van justitie heeft niet voldaan aan de verplichting de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk te informeren over de verrichte onderzoeken in het kader van de parallelle opsporing. Standpunt openbaar ministerie Ter zitting van 17 juli 2008 heeft de officier van justitie - niet zijnde de zaaksofficier - onder meer het volgende betoogd. Zowel de onduidelijkheid met betrekking tot (het tijdstip van beschikbaarheid/ter beschikking stellen van) het NFI-rapport als het niet uitnodigen van de raadslieden voor de getuigenverhoren is het gevolg geweest van miscommunicatie. Nu geen ontlastend materiaal is achtergehouden, er niet doelbewust in strijd met de belangen van de verdediging is gehandeld en de aanwezigheid van de raadslieden bij de verhoren te herstellen is (door het opnieuw horen van getuigen), dient het openbaar ministerie niet niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het feit dat de rechter-commissaris niet op de hoogte is gesteld van het horen door de politie van de getuigen, waaronder het slachtoffer [slachtoffer], levert weliswaar een verzuim op, doch zou als consequentie kunnen hebben dat de eventueel in belastende zin afgelegde verklaringen van verdachte(n) bij de rechter-commissaris niet mogen meetellen voor het bewijs. De rechtbank overweegt als volgt. Het onderzoeksrapport van het NFI over de schiethanden. De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 19 februari 2008 meegedeeld dat er nader onderzoek gedaan dient te worden naar de schiethanden die bij verdachte en zijn medeverdachte zijn afgenomen. Op de zitting van 6 mei 2008 is echter gebleken dat het rapport inzake het schotrestenonderzoek van het NFI reeds was opgemaakt op 20 december 2007 en deel uitmaakt van het proces-verbaal van 22 april 2008. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2008, opgemaakt door de officier van justitie naar aanleiding van door de rechtbank gestelde vragen, kan de politie niet vaststellen wanneer het NFI-rapport in hun bezit was. Het lijkt erop dat het rapport op 5 februari 2008 al in hun bezit was, aldus de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie daarmee geen afdoende beantwoording gegeven op de vragen van de rechtbank en in ieder geval onvoldoende verklaring gegeven voor het feit dat dit NFI-rapport niet eerder dan bij het proces-verbaal van 22 april 2008 aan het dossier is toegevoegd en aan de verdediging kon worden toegezonden. Het horen van de getuigen buiten de aanwezigheid van de verdediging In de maanden februari en maart 2008 zijn door de politie vijf getuigen (nader) gehoord, zonder de verdediging daarvoor uit te nodigen en mitsdien buiten aanwezigheid van de verdediging. Het slachtoffer [slachtoffer] is drie keer benaderd, waarbij hij een keer is opgezocht en toen een verklaring heeft afgelegd over deze zaak, zonder dat de verdediging daarvan op de hoogte is gesteld. De verdediging heeft onweersproken gesteld dat het voorgaande in strijd is met de afspraken die sedert de behandeling in raadkamer (in december 2007) zijn gemaakt. De officier van justitie heeft in eerdergenoemd proces-verbaal van bevindingen onder meer verklaard dat de getuigen bij de politie op verzoek van de officier van justitie zijn gehoord en dat de officier van justitie heeft verondersteld dat de verdediging hiervoor was uitgenodigd. Voor het feit dat dit niet is geschied verwijst de officier van justitie naar de verklaring van een politieambtenaar die ertoe strekt dat hij dit heeft gedaan in overleg met een andere politieambtenaar. De officier van justitie is uitgegaan van een in belangrijke mate foute veronderstelling. Feit is dat in strijd met de afspraken de verdediging niet is uitgenodigd, waarmee naar het oordeel van de rechtbank gehandeld is in strijd met het vertrouwensbeginsel. De verwijzing naar een - op zich al weinig informatieve - reactie van de politie is volstrekt onbevredigend. Bovendien laat dat de primaire verantwoordelijkheid van de officier van justitie onverlet. De stelling van de officier van justitie dat het verzuim van het niet uitnodigen van de verdediging bij het horen van getuigen kan worden hersteld door die getuigen opnieuw en dan in bijzijn van de verdediging te horen, deelt de rechtbank niet, althans niet volledig. I.c. waren de betreffende getuigen al een keer eerder gehoord. Bij een tweede verhoor kan dan in detail worden doorgevraagd om nadere informatie te verkrijgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verdediging haar vragen vanuit een andere invalshoek stelt dan dat de politie dat doet. Voor de waarheidsvinding is een dergelijk tweede verhoor in aanwezigheid van alle partijen dan ook van groot belang. Als dergelijke getuigen, na twee keer eerder door de politie te zijn bevraagd, een derde keer worden gehoord (en pas dan in aanwezigheid van de verdediging), kan daarvan naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid in het kader van de waarheidsvinding minder worden verwacht zodat van een volledig herstel van een eerder verzuim veelal geen sprake kan zijn. Informatieplicht bij parallelle opsporing Op grond van artikel 316, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering stelt de rechtbank indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting (…), de stukken in handen van de rechter-commissaris. Op grond van het derde lid van deze bepaling geldt het onderzoek als een gerechtelijk vooronderzoek. In geval ter zake van een feit waarop een gerechtelijk vooronderzoek betrekking heeft, opsporing (zogenoemde parallelle opsporing) geschiedt, draagt de officier van justitie er op grond van artikel 177a van het Wetboek van Strafvordering voor zorg dat de rechter-commissaris hieromtrent ten spoedigste wordt ingelicht en dat aan deze de desbetreffende processtukken worden toegezonden. De rechter-commissaris heeft naar aanleiding van de vragen van de rechtbank op 24 juni 2008 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, waarin de rechter-commissaris verklaart dat zij niet betrokken is geweest bij de getuigenverhoren in februari en maart 2008 door de politie. Zij is niet door de zaaksofficier geïnformeerd dat deze verhoren hadden plaatsgevonden. Bij de verhoren van verdachten beschikte zij over het oorspronkelijke dossier. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie op 15 april 2008 per email onder andere om inlichtingen gevraagd met betrekking tot het onderzoek naar de schiethanden. In dit emailbericht deelt de rechter-commissaris de officier van justitie mee dat zij ervan uitgaat dat er blijkbaar geen getuigen zijn gehoord bij de politie nu zij daarvoor geen verzoek heeft ontvangen. De zaaksofficier van justitie heeft eerst per email op 17 april 2008 - derhalve na de (nadere) verhoren van verdachten door de rechter-commissaris op 15 april 2008 - de rechter-commissaris ingelicht over de stand van zaken met betrekking tot de getuigenverhoren en het schiethandenonderzoek. De officier van justitie heeft naar aanleiding van de vragen van de rechtbank op 26 juni 2008 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, waarin zij ten aanzien van het benaderen van het slachtoffer [slachtoffer] verklaart dat ook dit op haar verzoek is geschied en dat daarover geen contact is geweest met de rechter-commissaris. Het was de politie niet bekend dat de rechter-commissaris het slachtoffer [slachtoffer] zou gaan horen dan wel zou uitnodigen voor verhoor. Op de vraag van de rechtbank waarom de rechter-commissaris niet (tijdig) is geïnformeerd over de parallelle opsporingshandelingen die in opdracht van de officier van justitie zijn verricht door de politie, is door de zaaksofficier niet nader ingegaan in voornoemd proces-verbaal van bevindingen. Op grond van bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is geweest van parallelle opsporing van de officier van justitie zoals aangeduid in artikel 177a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de officier van justitie heeft verzuimd de rechter-commissaris ten spoedigste in te lichten over informatie en processtukken, die uit het onderzoek van de officier van justitie naar voren zijn gekomen, hetgeen in strijd is met het bepaalde in voornoemd wetsartikel. Dit klemt te meer nu de rechter-commissaris op 15 april 2008 de verdachte en de medeverdachte heeft gehoord op basis van een onvolledig dossier. Bovendien had de officier van justitie op grond van het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2008 en de email van de voorzitter van diezelfde datum de wetenschap dat de rechter-commissaris het slachtoffer [slachtoffer] op enig moment zou gaan horen. Dit terwijl het uitgangspunt is dat de officier van justitie de verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris over het onderzoek dient te respecteren. Die omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat de officier van justitie met grove veronachtzaming heeft gehandeld door haar informatieplicht te verzuimen. Verstrekken van stukken aan de verdediging Aan de verdediging is voor of op 15 april 2008 dan wel 29 april 2008 evenmin als aan de rechter-commissaris de beschikking gegeven over de reeds in februari en maart 2008 gereedgekomen getuigenverklaringen en het onderzoek met betrekking tot de schiethanden. Verdachte is derhalve op 15 april 2008 door de rechter-commissaris gehoord zonder dat de verdediging beschikte over een volledig dossier, terwijl de officier van justitie op dat moment reeds over alle stukken beschikte of kon beschikken. Dit acht de rechtbank in strijd met het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook acht de rechtbank het onzorgvuldig dat de eerste nazending van het proces-verbaal dat is afgesloten op 22 april 2008 niet onmiddellijk is verspreid aan rechtbank en verdediging die op dat moment niet op de hoogte waren van het feit dat er sprake was van aanvullende processtukken van ruim 100 pagina’s. Dit klemt des te meer nu de inhoudelijke zitting zou plaatsvinden op 6 mei 2008 en rekening diende te worden gehouden met het risico van vertraging en problemen van bespreking tussen raadslieden en hun cliënten in verband met de vele “vrije” dagen in de betreffende periode. De enkele reactie op de vragen dienaangaande van de rechtbank van de zaaksofficier van justitie dat de verwachting was dat de stukken tijdig zouden worden verspreid en dat tijdens haar vakantie bleek dat dit niet was gebeurd, acht de rechtbank volstrekt onvoldoende. Slotopmerkingen Niet alleen tijdens de zitting van 6 mei 2008 maar ook op de zitting van 17 juli 2008 was het openbaar ministerie vertegenwoordigd door telkens een andere officier van justitie niet zijnde de zaaksofficier van justitie. Dat dit een ongelukkige keuze is geweest bleek uit het feit dat beide officieren niet of onvoldoende in staat waren ter zitting opgekomen en van belang zijnde vragen adequaat te beantwoorden. Dit leidde op 6 mei 2008 tot schorsing van het onderzoek en derhalve tot vertraging. Verwacht mocht worden dat de zaaksofficier van justitie bij de volgende zitting niets aan het toeval zou overlaten en ofwel zelf het openbaar ministerie zou vertegenwoordigen, dan wel haar collega dusdanig te informeren dat alle gewenste informatie kon worden verschaft. Dit laatste bleek niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie, mede met inachtneming van de ernst van de beschuldigingen waar het in deze strafzaak om gaat en waarbij verdachten al geruime tijd in voorlopige hechtenis zitten, door te handelen zoals hiervoor beschreven, onzorgvuldig heeft gehandeld hetgeen onder meer tot ongewenste vertraging heeft geleid. Conclusie Gezien al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een opeenstapeling van (vorm)verzuimen en onzorgvuldig handelen door de officier van justitie waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen, alsmede waardoor vertraging is ontstaan en waardoor de verdediging keer op keer in haar belangen is geschaad. Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet, maar ook van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank past in dit geval geen andere sanctie dan niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. 3. Ten aanzien van de benadeelde partij Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen. 4. Beslissingen Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Verklaart de benadeelde partij [persoon 7] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Janssen, voorzitter, mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en F.M.S. Requisizione, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2008.