Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9183

Datum uitspraak2008-06-23
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers125954 / FA RK 06-3731
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot omgang door moeder. Raad zal eerst aanvullend rapporteren.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht Locatie Zwolle zaak/rolnr.: 125954 / FA RK 06-3731 datum: 23 juni 2008 beschikking van de enkelvoudige familiekamer inzake [vrouw], wonende te [plaats], advocaat mr. drs. S.H.M. Kloppenberg te Doetinchem, procureur mr. F. Klemann, hierna als de vrouw aangeduid, verzoekster, en [man], wonende te [plaats], gemeente [gemeente], hierna als de man aangeduid, belanghebbende. Het procesverloop De rechtbank heeft in deze zaak op 22 februari 2007 een beschikking gegeven. De rechtbank blijft bij hetgeen in die beschikking is overwogen. In die beschikking is de behandeling van de zaak aangehouden voor zover het betreft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een omgangsregeling. De rechtbank heeft na het geven van de hiervoor bedoelde beschikking nog kennis genomen van: - een brief van de advocaat van de vrouw van 22 mei 2007; - een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna als de Raad aangeduid, van 18 februari 2008; - een brief van de advocaat van de vrouw van 28 februari 2008; - een brief van de vrouw van 13 mei 2008. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 januari 2008 tot verlenging ondertoezichtstelling met onderliggend dossier. De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 27 mei 2008. Verschenen zijn: - de vrouw, bijgestaan door haar advocaat; - de man; - mr. W. Blok namens de Raad. Mevrouw G. Sambeeck heeft namens Bureau jeugdzorg Overijssel, hierna als de gezinsvoogdijinstelling aangeduid, een verklaring afgelegd. Vaststaande feiten De man en de vrouw zijn op [datum] 1998 met elkaar gehuwd. De minderjarige kinderen van de man en de vrouw zijn: 1. [A], hierna als [A] aangeduid, geboren op [datum] 1997 in de gemeente [plaats]; 2. [B], hierna als [B] aangeduid, geboren op [datum] 1998 in de gemeente [plaats]. [A] is door de man erkend. De rechtbank Haarlem heeft bij beschikking van 8 juli 2003 de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Het huwelijk van de man en de vrouw is door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand op 21 juli 2003 ontbonden. De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [A] en [B]. [A] en [B] staan sinds 21 januari 2002 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 januari 2008 met handhaving van de gezinsvoogdijinstelling verlengd tot 14 januari 2009. [A] en [B] verblijven bij de man en zijn partner. Beoordeling van de zaak De vrouw verzoekt de volgende omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen: - één weekeinde per veertien dagen, telkens vanaf vrijdagmiddag tot zondagavond; - gedurende drie weken tijdens de zomervakantie, waarbij deze periode tijdig en in onderling overleg tussen de man en de vrouw wordt vastgesteld; - afwisselend ofwel in de herfstvakantie ofwel in de voorjaarsvakantie; - tijdens de Kerstdagen respectievelijk de jaarwisseling zullen de minderjarigen afwisselend bij de man respectievelijk de vrouw doorbrengen; - althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en billijk acht. De vrouw voert onder meer aan dat blijkens de brief van 8 juni 2006 door de gezinsvoogdijinstelling is besloten de bezoekregeling met ingang van 21 juni 2006 met een half uur uit te breiden. Op 27 september 2006 heeft de gezinsvoogdijinstelling de vrouw te verstaan gegeven dat zij [A] en [B] niet meer mocht ontmoeten omdat [A] en [B] hebben aangegeven dat ze de vrouw niet meer willen zien en dat er sterke verdenkingen bestonden dat zij [A] seksueel zou hebben misbruikt. De vrouw ontkent de verdenkingen. De vrouw verdenkt de man en haar vader daarvan. Zij verwijst naar de vele rapporten die in de jaren 2002 tot 2004 zijn opgesteld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat uit het rapport van ‘De Geestgronden’ geen gronden blijken om haar een reguliere omgang met de kinderen te onthouden. De man handhaaft zijn bezwaar tegen toewijzing van het verzoek van de vrouw. Hij betwist dat hij [A] en [B] beïnvloedt. Hij stelt dat zij zelf aangeven geen contact met de vrouw te willen. De rechtbank overweegt als volgt: De vrouw en [A] en [B] hebben recht op omgang met elkaar tenzij omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [A] en [B], of tenzij de vrouw kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang of tenzij omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van hen. De wet kent nog een andere uitzonderingsgrond en wel als het gaat om minderjarigen van 12 jaar of ouder. Deze situatie doet zich hier niet voor. Volgens vaste jurisprudentie kan, naar het oordeel van de rechtbank omgang met [A] en [B], nu er sprake is van gezamenlijk gezag, niet permanent aan de vrouw worden onthouden. Tevens dient naar het oordeel van de rechtbank m.b.t. de uitleg van vorenstaande uitgangspunten bij de beantwoording van het verzoek van de vrouw, acht geslagen te worden op artikel 3, eerste lid, eerste volzin, van het verdrag in zake de rechten van het kind. In die bepaling wordt voorgeschreven dat bij alle beslissingen over een minderjarige het belang van die minderjarige de eerste overweging dient te zijn. Derhalve moet de vraag beantwoord worden of het ontwikkelingsbelang van [A] en [B] met zich brengt dat zij de vrouw ontmoeten en zo ja op welke wijze en in welke frequentie. Alvorens deze vraag te bespreken wil de rechtbank ingaan op de positie van de Raad enerzijds en de positie van de gezinsvoogdijinstelling anderzijds. De gezinsvoogdijinstelling is als een zogenaamde derde aan te merken wiens verklaring bij het nemen van een beslissing door de rechtbank van betekenis kan zijn. Naast de rol van de gezinsvoogdijinstelling als informant over de man, de vrouw en de kinderen is de gezinsvoogdijinstelling tevens hulpverlener en betrokken bij de ondertoezichtstellingstelling en een eventueel vast te stellen omgangsregeling tussen de kinderen en de vrouw. Deze dubbelrol kan naar het oordeel van de rechtbank tot problemen aanleiding geven en onder omstandigheden afbreuk doen aan de vervulling van een of beide functies. De Raad is adviseur van de rechtbank en staat uit dien hoofde buiten de ten uitvoerlegging van de ondertoezichtstelling en de effectuering van een eventueel vast te stellen omgangsregeling. Dit leidt, zo meent de rechtbank, tot een meer onafhankelijke positie ten opzichte van de man en de vrouw. Voor de rechtbank staat de vrijheid van de Raad zijn onderzoek naar eigen inzicht in te richten, voorop. Dit sluit echter niet uit dat de rechtbank terzake opmerkingen kan maken. Naar het oordeel van de rechtbank is een onderzoek naar de feitelijke gang van zaken in het verleden niet het uitgangspunt bij het door de Raad in te stellen onderzoek. De rechtbank realiseert zich overigens dat beide kinderen in het verleden veel meegemaakt hebben. Het eventueel onthouden van omgang, of het vaststellen van een beperkte vorm van omgang, is geen sanctie op feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan. Een onderzoek naar de persoon van de vrouw, waarbij niet aan het verleden voorbij gegaan kan worden, is echter wel van belang tegen de achtergrond van het ontzeggingcriterium van de kennelijke ongeschiktheid of het kennelijk niet instaat zijn tot omgang. In haar beschikking van 22 februari 2007 heeft de rechtbank al aangegeven dat uit de overgelegde stukken een onvoldoende consistent beeld van de vrouw naar voren komt. Een nadere bezinning op de persoon van de vrouw ligt dan ook voor de hand, hetgeen te meer geldt nu de gezinsvoogdijinstelling abrupt van visie ten aanzien van het contact tussen de vrouw en [A] en [B] is veranderd. Voor zover de Raad gebruik maakt van reeds in het dossier aanwezige informatie ligt het in de rede dat de Raad aangeeft van welke documenten of passages de Raad gebruik maakt en waarom juist van die passages en waarom niet van andere passages waarop de vrouw zich in de loop van de procedure heeft beroepen. Eigen onderzoek door of namens de Raad naar de persoon van de vrouw kan daarbij aangewezen zijn. Ook de persoon van de man kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten beeld blijven omdat ook hij een rol speelt bij het effectueren van contact tussen de vrouw en [A] en [B]. Nu uitlatingen van [A] en [B] aanleiding zijn geweest voor verandering van visie van de gezinsvoogdijinstelling, is het naar het oordeel van de rechtbank onbevredigend als de Raad zich voornamelijk op de gezinsvoogdijinstelling als informant baseert. Zelfstandig onderzoek door of namens de Raad terzake ligt dan voor de hand. Dit geldt niet in het minst voor [B] die kennelijk zich in de afgelopen jaren steeds meer is gaan verzetten tegen contact met de vrouw hoewel er, afgezien van belcontact, verder geen contact tussen de vrouw en [B] is geweest. De vraag dringt zich hier op welk mechanisme zich voor doet. In haar beschikking van 22 februari 2007 heeft de rechtbank overwogen dat proefcontacten in het omgangshuis te Zwolle een hulpmiddel kan zijn bij de beantwoording van de vraag of contact met de vrouw in het belang van [A] en [B] is. Over deze mogelijkheid is in het advies van de Raad niets terug te vinden. Ten tijde van het geven van de beschikking van 22 februari 2007 is voortvarendheid bij de behandeling van en advisering over [A] en [B] ter sprake gekomen. Het is niet begrijpelijk waarom pas in februari 2008 met de therapie is begonnen. Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat in geval van gezamenlijk gezag zoals ook in deze zaak, een omgangsregeling niet definitief beëindigd kan worden. Zonder nadere toelichting kan naar het oordeel van de rechtbank de advisering door de Raad niet buiten dit juridisch kader treden. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat eventuele tijdelijke ontzegging van omgang als uitgangspunt dient aan te sluiten bij de in de wet genoemde ontzegginggronden. De Raad baseert zijn afwijzend advies op een te groot verschil van inzicht tussen de vrouw enerzijds en de gezinsvoogdijinstelling anderzijds. De rechtbank oordeelt dat deze benadering minder overtuigend is dan een advies direct gebaseerd op het ontwikkelings- belang van [A] en [B]. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het onderzoek en advies van de Raad aanvulling behoeft. De rechtbank zal daarom de behandeling van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een omgangsregeling aanhouden en de Raad verzoeken het rapport en advies aan te vullen. Beslissing De rechtbank: Houdt de behandeling van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een omgangsregeling aan. Alvorens verder te beslissen Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming aanvullend rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de omgangsregeling tussen de vrouw en [A] en [B]. Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming dit aanvullend rapport en advies uiterlijk op 26 september 2008 aan de rechtbank over te leggen. Aldus gegeven door mr. W. Miltenburg, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2008