Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9180

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.600606-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

verkeersongeval schuld bewijs


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07.600606-08 Uitspraak : 8 juli 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Witteveen, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. B.E.M. van der Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde tot: - een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uur, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis; - ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 12 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging, zoals ter terechtzitting gewijzigd) BEWIJS De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of voldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte het op de dagvaarding vermelde strafbare feit heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hierover het navolgende. Verdachte wordt verweten dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door, terwijl van zijn landbouwtrekker de remlichten en/of de richtingaanwijzer linksachter niet functioneerden en/of de linkerbuitenspiegel kapot was, in elk geval terwijl de landbouwtrekker zich in onvoldoende staat van onderhoud bevond, linksaf te slaan op het moment dat het slachtoffer, [slachtoffer] bezig was die landbouwtrekker links in te halen. Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 23 juli 2007 van de Politie Flevoland, waarin onder meer het technisch onderzoek naar de betrokken voertuigen wordt beschreven, geeft onder punt 1.4 ad b aan als conclusie ten aanzien van de landbouwtrekker van verdachte: “de richtingaanwijzer voor linksaf werkte niet, de remlichten werkten niet, de linkerbuitenspiegel was kapot en stond verkeerd afgesteld”. Dit technisch onderzoek werd uitgevoerd op 2 mei 2006 omstreeks 20.00 uur, ter plaatse van- en ongeveer een uur na het ongeval. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar direct na het ongeval in zijn verhoor bij de politie verklaarde dat hij dacht dat de chauffeur niet had kunnen zien dat hij linksaf sloeg, doch dat die verklaring een gevolgtrekking was van de omstandigheid dat hij na het ongeval constateerde dat zijn richtingaanwijzer niet werkte. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat zijn linkerachterlicht voor het ongeval niet zou hebben gewerkt. Voorts heeft verdachte ter zitting een tweetal schriftelijke verklaringen van getuigen in het geding gebracht die daarin aangeven te hebben gezien dat het linkerachterlicht van verdachtes voertuig op de dag van het ongeval omstreeks 18.50 uur “aan was”. Nu uit bedoeld technisch onderzoek niet blijkt dat daarin de mogelijkheid is betrokken dat het linkerachterlicht en/of het linkerremlicht defect is geraakt door de aanrijding die heeft plaatsgevonden en evenmin voldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze dit onderzoek heeft plaatsgevonden, is het onderzoek ten aanzien van de mogelijkheid dat het linkerachterlicht en/of het remlicht vóór het ongeval nog wel functioneerde doch door de kracht van de botsing defect is geraakt, onvoldoende concludent. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is uit te sluiten dat de remlichten en de richtingaanwijzer voor linksaf vóór het ongeval naar behoren hebben gefunctioneerd. Slechts van de linkerbuitenspiegel kan worden geconcludeerd dat deze reeds vóór het ongeval kapot was, nu verdachte bij de behandeling ter terechtzitting heeft verklaard dat reeds vóór het ongeval een barst in deze spiegel zat. Dit enkele feit is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat niet wettig bewezen kan worden verklaard hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. BESLISSING Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Aldus gewezen door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en C.E. Buitendijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2008. Mr. Essink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.