Jurisprudentie
BD9177
Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620051-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620051-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
poging moord
doodslag
zware mishandeling met voorbedachte rade
opzetverweer
bewijs
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620051-08
Datum: 01 juli 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Taner, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. M. Vink, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde poging moord en de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag en 2 ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege;
- alsmede de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren;
- de in beslaggenomen, nog niet teruggegeven mobiele telefoon, terug te geven aan de rechthebbende.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt gewijzigde tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde poging moord te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde (poging tot moord/doodslag en poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade) het volgende betoogd.
Verdachte had niet de opzet – ook niet in voorwaardelijke zin - [slach[slachtoffer] van het leven te beroven of zwaar te mishandelen en dient derhalve vrijgesproken te worden. Verdachte had ongeveer ander halfjaar voor het onderhavige feit ruzie gehad met [slach[slachtoffer] waarbij verdachte was bedreigd door die [slachtoffer]. Toen die [slachtoffer] op 20 januari 2008 verdachte voorbij fietste en hem “vies” aankeek en een opmerking plaatste, is verdachte achter die [slachtoffer] aangelopen om die ruzie uit te praten. Verdachte heeft op dat moment het vuurwapen tevoorschijn gehaald met de intentie om [slachtoffer], waarvoor hij bevreesd was omdat hij hem had bedreigd, tijdens dat gesprek op een afstand te houden en had zeker niet de intentie om te schieten. Vervolgens is, aldus verdachte, het vuurwapen per ongeluk afgegaan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende aangevoerd.
Uit de hele situatie blijkt dat verdachte beslist niet bang was voor [slach[slachtoffer]. Verdachte is immers zelf achter die [slachtoffer] aangelopen en de confrontatie aangegaan. Daarop is [slachtoffer] gestopt en van zijn fiets gestapt. Vervolgens heeft verdachte op korte afstand van die [slachtoffer] het (naar hij wist) geladen vuurwapen uit een tasje gehaald. Vervolgens heeft hij dit vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] gericht. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens het risico aanvaard dat het vuurwapen af zou kunnen gaan en daardoor die [slachtoffer] van het leven te beroven. Aldus was de opzet van verdachte, ook in voorwaardelijke zin, gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer].
Oordeel rechtbank
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld is de rechtbank het volgende gebleken.
[slachtoffer] verklaart dat verdachte achter hem aan kwam rennen waarop hij is gestopt en van zijn fiets is gestapt. [slachtoffer] ziet dat verdachte op ongeveer anderhalve meter van hem een vuurwapen in handen heeft en dat hij daarmee op hem richt en schiet. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij achter [slachtoffer] is aangerend toen deze hem voorbij fietste en een opmerking plaatste. Voorts heeft hij verklaard dat hij onderwijl een vuurwapen uit een tasje pakte en op een afstand van ongeveer drie tot vier meter dit vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht waarbij onverwacht een schot afging. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij het wapen, dat hij ongeveer twee maanden had, altijd doorgeladen bij zich had.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte niet de opzet
- ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad die gericht was op de dood van [slachtoffer]. Uit de gedragingen van verdachte zoals hiervoor beschreven, leidt de rechtbank af, dat verdachte het doorgeladen vuurwapen, terwijl hij de toen doorfietsende [slachtoffer] achterna rende, opzettelijk uit een tasje heeft gepakt en opzettelijk van korte afstand heeft gericht op het hoofd van [slachtoffer] en op diens hoofd gericht gehouden. Vervolgens is een schot afgegaan. Uit niets valt af te leiden dat dat schot per ongeluk is afgegaan en dat verdachte het wapen alleen heeft gericht om [slachtoffer] te intimideren. De rechtbank leidt derhalve de opzet te schieten van verdachte af uit de feitelijkheden zoals die zich hebben voorgedaan.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair als poging doodslag ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slach[slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de wang/kaak van die [slachtoffer] heeft geschoten (terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2008 in de gemeente Almere munitie van categorie III, te weten een patroon (kaliber 6.35 mm Browning, merk: Sellier & Bellot) voorhanden heeft gehad.
Wat betreft het verweten wapenbezit staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat het een wapen betreft, zoals genoemd in de (gewijzigde) tenlastelegging.
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van die wet.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de multidisciplinaire rapportage welke omtrent verdachte is opgemaakt, te weten:
- de rapportage opgemaakt door drs. F. Nhass, psychiater, d.d. 09 juni 2008;
- de rapportage opgemaakt door dr. Th.A.M. Deenen, psycholoog, d.d. 25 mei 2008.
Uit voormelde rapportages is de rechtbank het volgende gebleken.
Verdachte is, aldus de deskundige drs. Deenen, een jongen met een bovengemiddelde intelligentie waarbij geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis in engere zin. Er is wel sprake van een zorgwekkende persoonlijkheidsontwikkeling en van al jaren bestaande gedragsproblemen. Ten opzichte van rapportages uit 2005 is sprake van een voortgezette negatieve ontwikkeling, die zich zonder behandeling ongetwijfeld zal voortzetten. Bij verdachte is sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Verdachte wordt gezien als licht verminderd toerekeningsvatbaar en de kans op recidive wordt zonder begeleiding als groot gezien. Verdachte zou het meest gebaat zijn bij een klinische behandeling die gericht is op het middelengebruik en op het stoppen van de negatieve persoonlijkheidsontwikkeling.
Verdachte weigert mee te werken aan een behandeling, waardoor de maatregel van TBS met voorwaarden af valt.
Verdachte is, aldus de deskundige drs. Nhass, een ik-zwakke jongeman met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van extreme angst en mogelijk een vernauwd bewustzijn waarin de realiteitstoetsing onder druk kwam te staan. Ook met betrekking tot de realiteitstoetsing valt op te merken dat dit door het chronisch gebruik van cannabis beïnvloed kan zijn. Verder heeft het feit dat de gewetensfunctie bij verdachte gebrekkig is en het feit dat hij een verminderd vermogen tot empathie heeft (antisociale en narcistische trekken) ertoe bijgedragen dat de rem op het plegen van het tenlastegelegde verminderd was. Verdachte kan daarom als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Zolang de persoonlijkheidsstoornis, het misbruik van cannabis en de psychosociale stressfactoren waardoor verdachte ernstig onder druk stond, niet behandeld/aangepakt worden, is er een kans op herhaling.
Beide deskundigen geven – zakelijk weergegeven- in hun rapportage aan dat verdachte, om de kans op recidive te verkleinen, een intensieve behandeling/begeleiding zou moeten ondergaan welke gericht zou moeten zijn op een behandeling van de verslavingsproblematiek en de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. De psychiater vermeldt dat de behandeling met name ingezet zal moeten worden op het bieden van externe structuur. De psycholoog vermeldt, dat de behandeling het meest effectief zou kunnen gebeuren in een klinische setting (voor verslavingszorg). Verder geeft hij aan, dat een maatregel TBS met dwangverpleging de beste garanties biedt voor een effectieve behandeling van de middelenproblematiek en voor de behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek. Voorts geven zij beiden aan dat een (klinische) behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden weinig kans van slagen heeft omdat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling.
Beide deskundigen spreken zich niet nadrukkelijk uit voor opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Uit de rapporten valt af te leiden, dat dat het geval is, omdat het alternatief van opleggen van TBS met dwangverpleging zal afhangen van de waardering van de ernst van de feiten, zoals de psycholoog het heeft geformuleerd, terwijl de psychiater zich zowel afvraagt of het delict als TBS-waardig beschouwd moet worden, als zich afvraagt of de doorwerking van de stoornis op het delict voldoende is om de maatregel van TBS met dwangverpleging te rechtvaardigen. Beide waarderingen bevinden zich buiten hun deskundigheid, maar zijn aan de rechter.
De reclassering geeft in haar rapportage d.d. 11 juni 2008 aan dat verdachte niet bereid is mee te werken aan een begeleiding in het kader van een verplicht reclasseringstoezicht en dat een klinische behandeling noodzakelijk is. Zij hebben zich onthouden van advies.
De rechtbank neemt uit voormelde rapportages de zienswijze van de deskundigen op de daarvoor in voornoemde rapportages bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare, te weten:
- dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en van een ernstige verslaving aan cannabis, die zich ook ten tijde van het tenlastegelegde voor deden;
- dat ten tijde van het tenlastegelegde de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte in lichte mate zijn beïnvloed door deze persoonlijkheidsstoornis en verslaving;
- dat een kans op herhaling reëel aanwezig is;
- dat verdachte een intensieve behandeling nodig heeft die het meest effectief kan geschieden in een klinische setting;
- dat een behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel weinig kans van slagen heeft omdat verdachte niet gemotiveerd is voor een behandeling.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde rapporten dat verdachte het bewezen verklaarde in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht de verdachte in zoverre strafbaar.
Omdat verdachte onvoldoende gemotiveerd is voor behandeling, heeft het opleggen van (klinische) behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel en/of bij een TBS met voorwaarden weinig zin. Derhalve blijven de rechtbank ter afdoening slechts over een gevangenisstraf, al dan niet gecombineerd met een TBS met dwangverpleging.
Omdat verdachte opzettelijk een ander met een vuurwapen in zijn gezicht heeft geschoten, gaat het om een (zeer ernstig in potentie levensbedreigend) geweldsdelict dat in beginsel TBS-waardig is.
Vervolgens is de vraag aan de orde, of er voldoende aanleiding is om de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen, omdat de veiligheid van andere personen dat in dit geval eist. Ook die waarderingsvraag beantwoordt de rechtbank positief. Het feit is mede gepleegd onder invloed van een door de persoonlijkheidsstoornis verlaagde rem op het plegen van ernstige geweldsdelicten en van een door drugsmisbruik enigszins vertroebeld realiteitsbesef. Uit de rapportages blijkt dat een intensieve klinische behandeling van verdachte nodig is om recidive te voorkomen. Gezien verdachtes relatief jeugdige leeftijd is er goede hoop op een positief resultaat (vermeldt de psycholoog). Verder blijkt verdachte onvoldoende gemotiveerd voor behandeling buiten een verplichtend kader en biedt de maatregel van TBS met dwangverpleging de beste garanties voor een effectieve behandeling van de middelenproblematiek en voor de behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek. Daarom vereist de veiligheid van andere personen in dit geval oplegging van de maatregel.
De rechtbank vindt naast voormelde maatregel in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van een mobiele telefoon aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 mei 2008.
Benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [slach[slachtoffer] leent zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor behandeling in het strafgeding nu geen schadebedrag is ingevuld. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 primair ten laste gelegde poging moord is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair ten laste gelegde (poging doodslag) en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat
hij van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank gelast de teruggave van een mobiele telefoon aan de rechthebbende.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slach[slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en I.F. Clement, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit, griffier en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 01 juli 2008.
Mr. Clement voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.