Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9162

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersAR 931/01-H-190/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussenvonnis waarbij tegenbewijs in geschil geldvordering wordt toegestaan.


Uitspraak

UITSPRAAK: 15 april 2008 ZAAKNR.: AR 931/01-H-190/06 HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Vonnis in de zaak van: [Appellant]. wonend in Aruba, voorheen eiser in conventie, verweerder in reconventie, thans appellant, gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes, tegen 1. de naamloze vennootschap [Bedrijfsnaam N.V.], gevestigd in Aruba, 2. [Gedaagde persoon], wonend in Aruba, voorheen gedaagden in conventie, eisers in reconventie, thans geïntimeerden, gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn. Partijen worden hierna wederom [Appellant], [Bedrijfsnaam N.V.] en [Gedaagde in persoon] (en de laatsten gezamenlijk [Bedrijfsnaam N.V. en gedaagde in persoon]) genoemd. 1. Het verdere verloop van de procedure Het Hof verwijst naar zijn vonnis van 17 april 2007. Op 26 november 2007 heeft de bij dat vonnis benoemde deskundige een rapport uitgebracht. Daarna hebben beide partijen een conclusie na deskundigenbericht genomen, waarbij van de zijde van [Appellant] nog producties zijn overgelegd. Vervolgens is wederom vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden. 2. Verdere beoordeling 2.1 Het Hof stelt voorop dat partijen zich in hun conclusie na deskundigenbericht niet meer uitgelaten hebben over de vraag waarom [Appellant] een vordering op en/of een schuld jegens [GEDAAGDE IN PERSOON] zou hebben. Onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 4.4 van het tussenvonnis van 16 januari 2007 is overwogen, zal het Hof bij zijn eindvonnis de conventionele vordering jegens [GEDAAGDE IN PERSOON] en de reconventionele vordering van [GEDAAGDE IN PERSOON] afwijzen. 2.2 Bij het tussenvonnis van 17 april 2007 heeft het Hof een deskundigenonderzoek gelast naar de echtheid van de handtekening van [Appellant] onder de verklaring van 30 juni 1998 (welke verklaring aanvangt met: “The following amounts of bills collected have not been submitted...”). 2.3 De deskundige heeft de betwiste handtekening onderzocht met een stereomicroscoop en vergeleken met schrijfproeven en drie bij eerdere gelegenheid vervaardigde handteke-ningen van [Appellant] (welke ook met behulp van een stereomicroscoop zijn onderzocht). Haar conclusie luidt als volgt. “Op grond van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening onder de verklaring [1] waarschijnlijk is vervaardigd door [Appellant]. Gelet op de niet al te grote informatie-inhoud van de betwiste handtekening en het aantal en de kwaliteit van de waargenomen overeenkomsten is een hogere waarschijnlijkheidsuitspraak niet mogelijk. Er zijn bij het onderzoek geen nabootsingskenmerken of andere valsheidskenmerken geconstateerd.” 2.4 Het Hof neemt, gelet op de door de deskundige in haar rapportage gegeven onderbouwing, voormeld oordeel van de deskundige over. De door [Appellant] ingebrachte contra-expertise van schriftkundigen Waisvisz (die al eerder als partijdeskundigen hadden geoordeeld dat er ernstige twijfels bestaan over de totstandkoming van de handtekening) maakt dat niet anders. 2.5 Het Hof acht het feit dat de handtekening waarschijnlijk is vervaardigd door [APPELLANT] en dat er geen nabootsings- of andere valsheidskenmerken zijn geconstateerd, voldoende overtuigend bewijs van de plaatsing van de handtekening door [APPELLANT]. De verklaring van 30 juni 1998 betreft een onderhands geschrift dat dwingend (in de terminologie van het oude bewijsrecht: volledig) bewijs oplevert van hetgeen daarin vermeld staat, inhoudende – kort gezegd – dat [APPELLANT] Afl. 28.365,50 aan geïnde rekeningen niet heeft afgegeven aan het kantoor van [BEDRIJFSNAAM N.V.] en dat hij daarvoor de volledige verantwoordelijkheid accepteert. 2.6 [APPELLANT] heeft expliciet aangeboden tegenbewijs te leveren tegen dit dwingende bewijs. Het Hof begrijpt dat hij middels tegenbewijs wil aantonen dat de lijst van 5 pagina’s die aan de verklaring van 30 juni 1998 is gehecht en de onderbouwing vormt van de hoogte van het bedrag van Afl. 28.365,50, niet kan kloppen, bijvoorbeeld omdat een aantal van de bedrijven waarvan geïnde gelden niet zouden zijn afgedragen per cheque ten name van [BEDRIJFSNAAM N.V.] betaalde. 2.7 Het Hof zal [APPELLANT] toestaan tegenbewijs als voornoemd te leveren. 2.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. BESLISSING: Het Hof: laat [APPELLANT] toe tot het leveren van tegenbewijs als overwogen in rov. 2.6; bepaalt, voor het geval [APPELLANT] dat tegenbewijs wil leveren door het horen van getuigen, dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden op dinsdag 20 mei 2008 om 13.30 uur voor mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, in het Gerechtsgebouw in Aruba; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mrs. L.C. Hoefdraad, G.E.M. Polkamp en L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.