Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9159

Datum uitspraak2006-11-29
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/2731
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zelfstandigenaftrek. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij aan het urencriterium voldoet. Geen werkzaamheden die hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/2731 Uitspraakdatum: 29 november 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft met dagtekening 22 oktober 2004 aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, hier tevens het verzamelinkomen, van € 28.084. Na hiertegen bezwaar te hebben gemaakt, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2005 de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 juni 2005, ontvangen bij de rechtbank op 28 juni 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2006 te Haarlem. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, A en door haar echtgenoot B. Namens verweerder is verschenen C. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiseres is sinds 1 januari 1997 firmant in de vennootschap onder firma genaamd, V.O.F. D (hierna ook: de VOF). Haar echtgenoot is de andere firmant. Voor voormelde datum was de onderneming een eenmanszaak, welke werd gedreven door de echtgenoot van eiseres. De onderneming van de VOF bestaat uit het uitoefenen van een administratiekantoor. 2.2. Eiseres verricht in de VOF onder meer de volgende werkzaamheden: - Controleren urenadministratie medewerkers; - Facturen maken, verzenden en verwerken in de debiteurenadministratie en deze controleren; - Maandelijks afboeken facturen en aanmaningen maken en verzenden; - Eigen administratie coderen en boeken; - Bijhouden supplementen; - Schoonhouden kantoor, verzorgen koffie en dergelijke; - Gegevens halen/brengen; - Dossiers ordenen en archiveren; - Coderen, ordners inbinden, jaarstukken kopiëren en inbinden; - Inboeken administraties klanten; - Verwerken administratie twee VVE’s; - Jaarstukken typen; - Afwikkelen BTW-suppleties en bezwaarschriften; - Uitstelregelinglijsten maken en controleren; - S.O.-biljetten kopiëren, opruimen en verzenden; - Particuliere dossiers aanmaken voor concept-aangiften IB. 2.3. Naast de twee firmanten werken er drie mensen in de onderneming, waarvan twee op deeltijdbasis. 2.4. Eiseres werkt op verschillende tijden in de onderneming en heeft geen werkweek met vaste uren. Eiseres werkt sommige weken, indien noodzakelijk, ook op zaterdag, op zondag of in de avonduren. 2.5. De onderneming wordt vanaf het huisadres verricht. Op de benedenverdieping is het kantoor gevestigd. Op de bovenverdieping de woning. In geval van plaatsgebrek verricht eiseres de werkzaamheden ook vanuit de woning. 3. Geschil en standpunten van partijen 3.1. In geschil is of eiseres voor het jaar 2001 voldoet aan het urencriterium (van 1.225 uren) voor toepassing van de zelfstandigenaftrek. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is subsidiair in geschil of de werkzaamheden van eiseres ten behoeve van de VOF buiten aanmerking dienen te blijven voor het urencriterium op grond van artikel 3.6, tweede lid aanhef en onderdeel a van de Wet IB 2001. 3.2. Eiseres concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 23.409. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en stelt zich hierbij op het standpunt dat de bewijslast op grond van artikel 47 juncto artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzwaard dient te worden. 3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hierbij ingevoegd dient te worden aangemerkt. 3.4. Ter zitting heeft eiseres, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard: Mijn hoofdtaak binnen de onderneming is voornamelijk het verwerken van administraties van cliënten. Deze werkzaamheden worden ook gedeclareerd aan cliënten. Ik werk hierbij op verschillende tijden. Soms ook in weekenden en in de avonden. Wegens plaatsgebrek verricht ik in sommige gevallen ook de werkzaamheden vanuit de woonruimte. 3.5. Ter zitting heeft verweerder, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard: Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij 1.225 uren in de onderneming gewerkt heeft. Dit kan door middel van het overleggen van een urenregistratie. Deze worden misschien niet voor cliënten bijgehouden, maar wel voor de interne organisatie. Het invoeren van administraties is geen kernwerkzaamheid van een administratiekantoor. Dit kan tevens door een uitzendkracht worden verricht. Het opstellen van jaarrekeningen zijn wel kernwerkzaamheden voor een dergelijk kantoor. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, daar zij in gebreke is gebleven de gevraagde informatie te verschaffen inzake het urencriterium, de bewijslast op grond van artikel 47 juncto artikel 27e AWR, verzwaard dient te worden. Ten aanzien hiervan oordeelt de rechtbank als volgt. In zijn arrest van 3 februari 2006, nr. 41.329, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, als op een belastingplichtige de bewijslast rust met betrekking tot een feitelijke omstandigheid, die, indien aannemelijk, tot een lagere belasting voor die belastingplichtige zou leiden, het niet ingaan op een uitnodiging van verweerder nadere inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van de aftrek geen gevolg heeft voor de bewijslastverdeling. De bewijslast met betrekking tot de vraag of is voldaan aan het urencriterium rust immers al op eiseres. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76 van de Wet IB 2001. 4.2.1 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid van de Wet IB 2001 geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid van de Wet IB 2001 wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. 4.2.2. Vast staat dat eiseres als ondernemer winst uit de VOF geniet. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een drietal berekeningen overgelegd, welke uitkomen op een totaal van ten behoeve van de VOF bestede uren van respectievelijk 1.247 uren, 1.301 uren en 1.440 uren. Eiseres heeft hieraan toegevoegd dat uit de omstandigheid dat er geen volledige urenregistratie wordt bijgehouden, het exacte aantal uren dat zij in 2001 in de onderneming heeft gewerkt niet is te bepalen. Zo worden inboekwerkzaamheden niet per uur, maar per mutatie aan de cliënt doorberekend. Daarnaast verricht eiseres werkzaamheden in de organisatie die in het geheel niet kunnen worden doorberekend aan cliënt. Voornamelijk de uren die kunnen worden doorberekend, zijn in de urenregistratie opgenomen. Ter zitting heeft de echtgenoot van eiseres hieraan toegevoegd dat eiseres, in tegenstelling tot de andere werknemers, alleen een urenregistratie hoeft bij te houden van de directe uren. 4.2.3. Verweerder stelt dat nu eiseres de gemaakte uren niet kan onderbouwen met achterliggende stukken, zij geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Slechts de uren uit de urenregistratie zijn alsdan aannemelijk gemaakt. Daarnaast stelt verweerder dat bij de berekeningen ook bepaalde gemaakte uren dubbel worden meegenomen. 4.2.4. Gelet op hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben verklaard, is de rechtbank van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten minste 1.225 uren heeft besteed aan de onderneming van haar en haar echtgenoot. Dat eiseres geen volledige urenregistratie heeft kunnen overleggen doet aan dit oordeel niets af. Het hebben van een urenregistratie is niet doorslaggevend voor de vraag of eiseres het urencriterium aannemelijk heeft gemaakt. Ook op andere wijze kan eiseres aan haar bewijsplicht voldoen. 4.2.5. Dat eiseres drie verschillende urentotalen heeft berekend brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu bij deze berekeningen kennelijk verschillende uitgangspunten zijn gehanteerd. Hieraan doet niet af dat eiseres nipt het criterium van 1.225 uur haalt, te meer omdat de rechtbank is gebleken dat daarbij buiten beschouwing zijn gelaten de zogenoemde improductieve uren die niet aan specifieke activiteiten zijn toe te rekenen. 4.3.1. Nu de vraag of eiseres voldoet aan het urencriterium bevestigend beantwoord moet worden, spitst het geschil zich toe op de vraag of de werkzaamheden van eiseres buiten aanmerking dienen te blijven voor het urencriterium op grond van artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onderdeel a van de Wet IB 2001. 4.3.2. In artikel 3.6 Wet IB 2001, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, niet in aanmerking komen de werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan. 4.3.3. Buiten geschil is dat eiseres en haar echtgenoot verbonden personen zijn in voornoemde zin. Voormeld artikel bestaat uit twee cumulatieve voorwaarden voor het buiten beschouwing laten van werkzaamheden bij de berekening van het urencriterium. De eerste is dat de werkzaamheden van de belastingplichtige ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn. De tweede voorwaarde houdt in dat het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan. 4.3.4. Bij de beoordeling van de vraag of aan genoemde voorwaarden is voldaan neemt de rechtbank het volgende in ogenschouw. Eiseres voert samen met haar echtgenoot een administratiekantoor. Verweerder stelt dat de door eiseres verrichte administratieve werkzaamheden geen hoofdwerkzaamheden zijn. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een aanzienlijk deel van de in onderdeel 2.2. genoemde werkzaamheden van eiseres tot de hoofdwerkzaamheden van het onderhavige administratiekantoor behoren, zoals het inboeken van administraties van klanten, jaarstukken typen, het afwikkelen van BTW-suppleties en bezwaarschriften, uitstelregelinglijsten maken en controleren en S.O.-biljetten kopiëren, opruimen en verzenden. Deze activiteiten zijn van belang voor het voortbestaan van de onderneming. In dit verband acht de rechtbank van belang dat een deel van de door eiseres verrichte werkzaamheden rechtstreeks aan de klanten worden doorberekend. Voorts is van belang dat eiseres deze werkzaamheden zelfstandig heeft verricht. Dat deze werkzaamheden ook door uitzendkrachten kunnen worden verricht, doet geen afbreuk aan het belang van de zelfstandigheid van eiseres in dezen. Uitzendkrachten kunnen, hoewel zij vaak tijdelijk worden ingeleend, tevens werkzaamheden verrichten die deel uitmaken van de hoofdactiviteiten van een onderneming. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden van eiseres niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, zodat niet is voldaan aan de eerstgenoemde voorwaarde en artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 toepassing mist. De rechtbank hoeft derhalve geen oordeel te geven of in het onderhavige geschil sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. 4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Eiseres komt niet in aanmerking voor vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt, omdat het daartoe strekkende verzoek niet tijdig, als bedoeld in artikel 7:15, derde lid, Awb, is gedaan. Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten van eiseres wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 16. 6. Beslissing De rechtbank: -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt de uitspraak op bezwaar; -vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.409 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 660, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; -gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mrs. A.A. Fase en J.M. van Kempen, leden in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.