Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9157

Datum uitspraak2008-04-09
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers94-R-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot vestigen eenoudergezag op grond van artikel 1:253n BW in eerste instantie afgewezen. Beschikking in hoger beroep bekrachtigd.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 9 april 2008 Rekestnummer. : 94-R-07 Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-2171 [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. B.C.V.J. van Leur, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. E.D. Drok. Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn (informant) is aangemerkt: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond locatie Rotterdam, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 23 januari 2007 in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven beschikking van 31 oktober 2006 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De vader heeft op 15 oktober 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de moeder is bij het hof op 7 februari 2007 een aanvullend stuk ingekomen. De raad heeft het hof bij brief van 24 september 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 20 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D.H.P.C. Glaudemans, en de advocaat van de vader mr. A.P. van Elswijk. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder, om haar alleen met het ouderlijk gezag over na te noemen minderjarige te belasten, afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is het gezag over de minderjarig[belanghebbende], geboren te Rotterdam op [geboortejaar] 2002, verder: [belanghebbende]. 2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over [belanghebbende]. 3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt daarbij de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4. De moeder legt aan haar hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. Zij kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen omdat haar verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag ten onrechte is afgewezen. Weliswaar heeft de kinderrechter geoordeeld dat er geen sprake zou zijn van duurzaam tussen partijen bestaande ernstige communicatieproblemen nadat de moeder ter zitting op 17 oktober 2006 te kennen had gegeven dat het voor haar mogelijk zou zijn om met de vader te communiceren via haar familie alsmede dat zij geen bezwaar zou hebben tegen een omgangsregeling tussen [belanghebbende] en de vader als de vader dit zou wensen, maar inmiddels is haar gebleken dat haar familie, via welke zij verwachtte contact met de vader te kunnen onderhouden, hem sinds de echtscheiding niet meer ziet of spreekt, zodat het voor haar niet meer mogelijk is met de vader overleg over de minderjarige te voeren en het niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd deze situatie zal wijzigen. Ook heeft de vader niet gereageerd op een hem via haar advocaat gedaan verzoek tot medewerking aan afgifte van een paspoort voor [belanghebbende]. Op grond van een en ander meent de moeder dat niet langer een basis aanwezig is voor gezamenlijke gezagsuitoefening. Daarbij merkt de moeder nog op dat het niet de bedoeling is de banden tussen [belanghebbende] en de vader voorgoed te verbreken, maar haar eventuele bereidheid om een omgangsregeling tussen hen toe te staan is geen reden haar niet alleen met het ouderlijk gezag te belasten. 5. De vader stelt daartegenover dat het door toedoen van de familie van de moeder onmogelijk is om met de moeder te communiceren, maar dat, als de familieleden van beide kanten zich afzijdig zouden houden, het goed mogelijk zou zijn tot concrete afspraken over de omgangsregeling te komen. Een verzoek tot medewerking aan afgifte van een paspoort heeft de vader, zo stelt hij, nooit bereikt, maar zijn medewerking is inmiddels niet meer nodig, omdat er al vervangende toestemming zou zijn verkregen. De vader stelt zich gelet op een en ander op het standpunt dat de communicatieproblemen niet zo ernstig zijn dat daardoor reden bestaat het gezamenlijk gezag te beëindigen. 6. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het hof als volgt. Met het hoger beroep onderwerpt de moeder de bestreden beschikking in volle omvang aan het oordeel van het hof. Het inleidend verzoek van de moeder strekt tot beëindiging overeenkomstig artikel 1:253n BW van het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders zoals dit na hun bij beschikking van 10 januari 2005 uitgesproken echtscheiding werd voortgezet. Daarvoor bestaat grond indien de omstandigheden sedertdien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Onder vooropstelling dat gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag in het belang van een minderjarig kind vergt dat ouders beslissingen van enig belang in overleg met elkaar kunnen nemen en daartoe tot communicatie met elkaar in staat zijn, is het enkel ontbreken van communicatie tussen hen onvoldoende reden voor beëindiging van gezamenlijk ouderlijk gezag. Alleen bij communicatieproblemen van zodanige ernst dat bij voortduring van het gezamenlijk ouderlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind tussen de ouders klem of verloren dreigt te raken en niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering komt, bestaat er aanleiding het ontbreken van communicatie aan te merken als voldoende grond voor beëindiging van gezamenlijk ouderlijk gezag. Uit het standpunt van de vader maakt het hof op dat hij nog wel mogelijkheden ziet de communicatie met de moeder te hervatten. De enkele omstandigheid dat de vader ter zitting niet in persoon is verschenen doet daaraan naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet af. Ter zitting is naar voren gekomen dat de ouders elkaar sinds mei 2004 niet meer hebben ontmoet. De moeder vermijdt het contact uit vrees voor de vader vanwege bedreigingen die zij in de laatste periode van hun samenwoning van diens zijde heeft ervaren. Ofschoon partijen tot voor kort dicht bij elkaar in de buurt woonden heeft de moeder erkend dat de vader haar al die tijd niet heeft benaderd. Zij verklaart dit hierdoor dat zij door haar vader in de gaten wordt gehouden en dat de vader van [belanghebbende] voor haar vader bang is. Dit wordt in zoverre zijdens de vader bevestigd dat namens hem is verklaard dat hij zich door de familie van de moeder bedreigd voelt. Het hof is van oordeel dat de door de moeder in het belang van de minderjarige gewenste hervatting van de contacten met de vader slechts kan worden geacht een kans te hebben indien de moeder van haar vrees voor de vader afstand doet. Zoals de vrouw ter zitting eigenlijk ook wel heeft toegegeven, verdraagt het vasthouden aan die vrees zich er immers niet mee dat [belanghebbende] de ruimte dient te krijgen om vertrouwen in de vader, met wie hij feitelijk nog kennis moet maken, te ontwikkelen. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen aan het belang van [belanghebbende] zoveel betekenis toekennen dat zij in de nabije toekomst met elkaar in gesprek zullen komen. Daaruit vloeit voort dat het hierboven weergegeven criterium voor beëindiging van gezamenlijk ouderlijk gezag niet is vervuld. 7. Naar het oordeel van het hof brengt deze vaststelling mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Weliswaar is namens de moeder verzocht de beslissing voor enige tijd aan te houden teneinde de ontwikkelingen rond de omgangscontacten tussen [belanghebbende] en zijn vader en de verstandhouding tussen zijn ouders af te wachten, maar het hof is van oordeel dat het de verhouding tussen de ouders en daarmee de belangen van [belanghebbende] ten goede komt dat de procedure tussen partijen wordt afgesloten. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat, zoals de advocaat van de vader heeft gesteld, de ouders, indien gewenst, een omgangsbegeleidende instelling ook zonder rechterlijke tussenkomst kunnen inschakelen. BESLISSING Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2008.